ECLI:NL:RBNHO:2022:2985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
9672857 VV EXPL 22-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van hondje in kort geding afgewezen; wettelijk vermoeden van eigendom niet weerlegd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de afgifte van een hondje, genaamd [hondje 2]. [Eiseres] vorderde de teruggave van het hondje, dat zij op 12 november 2021 aan [gedaagde] had overhandigd. [Eiseres] stelde dat zij de eigenaresse was van het hondje, dat zij had gekocht voor € 225,- van [x]. [Gedaagde] betwistte deze eigendom en voerde aan dat [eiseres] het hondje aan haar had geschonken.

De procedure begon met een dagvaarding op 17 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 februari 2022. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar was, omdat het wettelijk vermoeden bestaat dat de bezitter van een goed, in dit geval [gedaagde], ook de rechthebbende is. [Eiseres] had het hondje met het bijbehorende paspoort aan [gedaagde] overhandigd, en [gedaagde] had het hondje geregistreerd op haar naam. Dit leidde tot de conclusie dat [gedaagde] als bezitster en vermoedelijke rechthebbende van het hondje moet worden beschouwd.

De kantonrechter benadrukte dat het aan [eiseres] was om het wettelijk vermoeden te weerleggen, wat zij niet had gedaan. De rechter concludeerde dat de vordering in kort geding niet voldoende kans van slagen had en wees de vordering af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot € 498,- werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.J. Dijk in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 9672857 VV EXPL 22-12
datum uitspraak: 7 maart 2022 (bij vervroeging)

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

[eiseres]

te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. M. Blommers
tegen

[gedaagde]

te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. R.P. Groot.

De procedure

[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard op 17 februari 2022. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. [eiseres] heeft voorafgaande aan de zitting een conclusie van antwoord met producties in het geding gebracht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

[eiseres] heeft op 31 oktober 2021 van [x] de hondjes [hondje 1] en [hondje 2] , die [x] via Marktplaats.nl had aangeboden, gekocht voor een totaalbedrag van € 450,-. De hondjes zijn afkomstig uit Bulgarije en zijn zusjes van elkaar. [eiseres] was op dat moment al eigenaresse van een reu.
[hondje 2] heeft chipnummer [chipnummer] .
Bij het uitlaten van de hondjes is [eiseres] in contact gekomen met [gedaagde] . [eiseres] woont in de nabijheid van de [school] en [gedaagde] is chauffeur van één van de taxibusjes voor het vervoer van de leerlingen van die school. [gedaagde] gaf [eiseres] tips voor het opvoeden van de hondjes.
Op 12 november 2021 rond 8.00 uur ’s ochtends is [gedaagde] bij [eiseres] aan huis geweest. [eiseres] heeft [gedaagde] [hondje 2] overhandigd. Ook heeft zij de hondenpaspoorten van beide hondjes meegegeven. Enkele dagen later heeft [gedaagde] het paspoort van hondje [hondje 1] weer bij [eiseres] in de brievenbus gestopt.
Op 15 november 2021 heeft [gedaagde] contact gehad met de dierenarts om [hondje 2] te laten vaccineren en te laten registreren. Dit heeft eind november 2021 plaatsgevonden en het hondje is op naam van [gedaagde] geregistreerd. Zij heeft het hondje “ [naam] ” genoemd.
Op 15 november 2021 zijn [eiseres] en [gedaagde] elkaar weer tegen gekomen en heeft [gedaagde] op verzoek van [eiseres] haar telefoonnummer aan haar gegeven. Zij hebben besproken hoe het met [hondje 2] ging.
Op 17 november 2021 heeft [eiseres] mondeling aan [gedaagde] laten weten dat zij het hondje terug wilde. [gedaagde] weigerde afgifte van het hondje.
Bij brief van 14 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd tot afgifte van het hondje. Dat heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 24 december 2021 geweigerd.
Op 10 januari 2022 hebben partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden over de kwestie gesproken. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
Op 24 januari 2022 heeft [eiseres] aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens diefstal van [hondje 2] .

De vordering

[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van [hondje 2] binnen twee dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 5.000,- en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij eigenaresse van [hondje 2] is en dat [gedaagde] die het hondje zonder recht of titel onder zich heeft, het hondje op grond van artikel 5:2 BW moet teruggeven. Omdat [gedaagde] het hondje ondanks sommaties niet heeft afgegeven, wil [eiseres] dat aan de veroordeling tot teruggave een dwangsom wordt verbonden.

Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat [eiseres] geen eigenaar van het hondje is. [eiseres] heeft het hondje (met het bijbehorende paspoort) aan [gedaagde] gegeven. Zij heeft daarmee de eigendom prijsgegeven, althans het hondje aan [gedaagde] geschonken. [gedaagde] houdt het hondje voor zich zelf en heeft haar daarom in bezit. Zij wordt als bezitster vermoed ook de eigenaresse te zijn. Van revindicatie kan daarom geen sprake zijn.

De beoordeling

De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval nu zij stelt eigenaar te zijn van [hondje 2] (een levend beest) en zij wil voorkomen dat het hondje door een langer verblijf bij [gedaagde] vervreemdt van haar zusje [hondje 1] .
De kantonrechter moet beoordelen of op basis van de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat, vooruitlopend daarop, toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd wordt de bezitter van een goed vermoed de rechthebbende te zijn (artikel 3:119 BW). Bezit is het houden van het goed voor zich zelf (artikel 3:107 BW). Of iemand een goed houdt voor zich zelf of voor een ander, wordt naar verkeersopvattingen beoordeeld op grond van feiten die naar buiten toe zichtbaar zijn (artikel 3:108 BW). Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zich zelf te houden (artikel 3:109 BW), en dus bezitter en rechthebbende te zijn. Deze wettelijke vermoedens zijn weerlegbaar.
Vast staat dat [eiseres] op 12 november 2021 [hondje 2] met het bijbehorende paspoort aan [gedaagde] heeft afgegeven. Vast staat ook dat [gedaagde] [hondje 2] al geruime tijd in haar huis heeft. Zij heeft ook het paspoort van het hondje en het hondje is op haar naam geregistreerd. Zij is dus in elk geval houder van het hondje en op grond van de wettelijke vermoedens zoals hiervoor weergegeven, wordt zij geacht bezitster en rechthebbende te zijn. Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van [eiseres] , die afgifte van de hond vordert op de grond dat niet [gedaagde] maar zij zelf eigenaresse is, om die wettelijke vermoedens te weerleggen.
[eiseres] voert in dat verband aan dat zij het hondje voor € 225,- van [x] heeft gekocht en daardoor eigenaresse is geworden. Zij heeft het hondje alleen aan [gedaagde] afgegeven omdat het een week bij [gedaagde] zou gaan logeren zodat [gedaagde] het hondje kon trainen. Het paspoort heeft zij meegegeven omdat [gedaagde] aangaf iemand bij de dierenambulance te kennen die het hondje gratis zou kunnen nakijken en haar inentingen zou kunnen controleren. De afspraak was dat [gedaagde] na een week het hondje weer zou teruggeven, aldus [eiseres] . Een en ander is door de zoon en dochter van [eiseres] bevestigd.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] het hondje aan zowel haar als haar collega [collega van gedaagde] , ter overname aangeboden. Het hondje was angstig en paste daarom niet bij de andere twee honden van [eiseres] die tamelijk dominant waren. [collega van gedaagde] heeft de verklaring van [gedaagde] hierover, bevestigd. [gedaagde] heeft na overleg met haar echtgenoot, besloten het hondje over te nemen en heeft het hondje op 12 november 2021 opgehaald. Bij die gelegenheid gaf [eiseres] nogmaals te kennen dat zij [hondje 2] aan [gedaagde] wilde overdoen, aldus [gedaagde] .
Hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd is, mede in het licht van het verweer van [gedaagde] , in het kader van dit kort geding onvoldoende om de wettelijke bewijsvermoedens te weerleggen. Partijen hebben ieder een heel andere lezing van hetgeen op 12 november 2021 is besproken. Dit laatste kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Het enige wat wel vast staat is dat [eiseres] op 12 november 2021 het hondje met het bijbehorende paspoort heeft afgegeven aan iemand die zij slechts enkele keren op straat had ontmoet en waarvan zij het woonadres of zelfs maar het telefoonnummer niet had. Dat het onder die omstandigheden de bedoeling was om de hond alleen maar te laten logeren, ligt dan niet erg voor de hand.
Gelet hierop blijft het vermoeden dat [gedaagde] rechthebbende op het hondje is, in stand en is [gedaagde] niet verplicht het hondje terug te geven. De vordering in kort geding heeft dus niet een zodanige kans van slagen dat vooruitlopend daarop toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] het hondje niet goed verzorgt, is daar ook anderszins geen grond voor. De vordering zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- weigert de voorlopige voorziening;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 498,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.