ECLI:NL:RBNHO:2022:2985
Rechtbank Noord-Holland
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot afgifte van hondje in kort geding afgewezen; wettelijk vermoeden van eigendom niet weerlegd
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de afgifte van een hondje, genaamd [hondje 2]. [Eiseres] vorderde de teruggave van het hondje, dat zij op 12 november 2021 aan [gedaagde] had overhandigd. [Eiseres] stelde dat zij de eigenaresse was van het hondje, dat zij had gekocht voor € 225,- van [x]. [Gedaagde] betwistte deze eigendom en voerde aan dat [eiseres] het hondje aan haar had geschonken.
De procedure begon met een dagvaarding op 17 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 februari 2022. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar was, omdat het wettelijk vermoeden bestaat dat de bezitter van een goed, in dit geval [gedaagde], ook de rechthebbende is. [Eiseres] had het hondje met het bijbehorende paspoort aan [gedaagde] overhandigd, en [gedaagde] had het hondje geregistreerd op haar naam. Dit leidde tot de conclusie dat [gedaagde] als bezitster en vermoedelijke rechthebbende van het hondje moet worden beschouwd.
De kantonrechter benadrukte dat het aan [eiseres] was om het wettelijk vermoeden te weerleggen, wat zij niet had gedaan. De rechter concludeerde dat de vordering in kort geding niet voldoende kans van slagen had en wees de vordering af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot € 498,- werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.J. Dijk in aanwezigheid van de griffier.