ECLI:NL:RBNHO:2022:3002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
C/15/319372 / HA ZA 21-432
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst tussen ex-samenwoners met betrekking tot de verdeling van een woning en financiële verplichtingen

In deze zaak, uitgesproken op 13 april 2022 door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil tussen een vrouw en een man die eerder samenwoonden en nu de afwikkeling van hun samenlevingsovereenkomst wensen te regelen. De vrouw heeft de woning op 22 november 2020 verlaten, waarna de man de hypotheeklasten volledig heeft voldaan. De vrouw vordert de verdeling van de woning, terwijl de man verzoekt om uitstel van deze verdeling op grond van artikel 3:178 lid 3 BW, omdat hij momenteel niet in staat is om de woning over te nemen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de man bij het onverdeeld laten van de woning zwaarder wegen dan die van de vrouw, die de overwaarde van de woning nodig heeft voor haar levensonderhoud. De rechtbank stelt de verdeling van de woning uit tot 1 januari 2024, maar benadrukt dat de man actief moet blijven zoeken naar financiering om de woning over te nemen. Daarnaast wordt de man veroordeeld tot betaling van verhuis- en herinrichtingskosten aan de vrouw, en moet hij een bedrag van € 3.800,- betalen in verband met een eerdere investering in bitcoins. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/319372 / HA ZA 21-432
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Busch te Alkmaar,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.L. Fronik te Haarlem.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 november 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de aanvullende producties 11 en 12 van de zijde van de man
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan en zij hebben samengewoond. De vrouw heeft de woning op 22 november 2020 verlaten. Daarmee is feitelijk een einde gekomen aan de samenlevingsovereenkomst.
2.2.
Uit de relatie tussen partijen zijn geen kinderen geboren. De man heeft drie minderjarige kinderen uit een eerdere relatie, die op basis van een co-ouderschapsregeling iedere week op maandag, dinsdag en woensdagochtend bij de man verblijven, evenals om de week in het weekend.
2.3.
Partijen zijn sinds 18 oktober 2017 gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 2] (hierna: de woning). Op de woning rust een hypothecaire geldlening, aanvankelijk groot € 505.000,-. De totale hypothecaire schuld bedroeg per 10 mei 2021 nog € 476.436,44. De hypothecaire lening bestaat uit twee leningdelen: een aflossingsvrij gedeelte groot € 192.375,- en een annuïteitendeel, waarvan de restschuld per 10 mei 2021 € 284.061,44 bedroeg.
Bij gelegenheid van de zitting op 11 maart 2022 is verklaard dat de restschuld op dat moment nog circa € 470.000,- bedroeg. Tussen partijen is niet in geschil dat de aflossing op het annuïteitendeel geheel door de man is voldaan.
2.4.
Om de gevolgen van hun samenleving te regelen hebben zij op 18 oktober 2017 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze samenlevingsovereenkomst houdt voor zover hier van belang het volgende in:

Verklaringen vooraf
De verschenen personen verklaarden als volgt:
Zij gaan per heden te [plaats 2] samenwonen en zullen vanaf dat tijdstip een gemeenschappelijke huishouding voeren. (…) Gedurende de periode dat de partners samenwonen, hebben zij een wederzijdse zorgplicht als bedoeld in artikel 1a lid 1 onderdeel c Successiewet 1956 die blijkt uit de hierna omschreven draagplicht van de kosten van de huishouding. (…)
1. Begripsbepaling
(…)
b. Kosten van de huishouding
Onder kosten van de huishouding worden in ieder geval begrepen:
- de uitgaven voor voeding;
- de uitgaven voor ontwikkeling en ontspanning;
- de kosten van medische verzorging
- (…)
- de belastingen die drukken op inkomsten als bedoeld in deze akte;
- kosten van vervoer;
- de premies van volksverzekeringen;
- de kosten van huisvesting, daaronder begrepen de huur en de rentelasten met betrekking tot de gezamenlijk bewoonde woning, de onroerendezaakbelasting en andere heffingen met betrekking tot het gebruik van deze woning en de uitgaven voor dagelijks onderhoud en verzekering daarvan, ongeacht de eigendom van die woning;
- verzekeringspremies, met uitzondering van premies van spaarverzekeringen.
(…)
2. Draagplicht van de kosten van de huishouding
De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide partners worden betaald naar evenredigheid van hun inkomens. Voor zover die inkomens ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de inkomsten uit vermogen, naar evenredigheid van die vermogens. Voor zover ook die inkomsten ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de vermogens, naar evenredigheid van die vermogens. (…)
Wanneer een van de partners meer heeft betaald dan waartoe deze volgens het in het vorige lid bepaalde verplicht was, ontstaat geen recht om het te veel betaalde terug te vorderen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
(…)

4.Premies en kosten van overlijdensrisicoverzekeringen

Premies (en koopsommen) van een overlijdensrisicoverzekering die betrekking hebben op uitkering bij overlijden (...), vallen niet onder de kosten van de huishouding, maar worden gedragen door degene die deze overeenkomstig de verzekeringspolis is verschuldigd.
(…)

6. Woning in gemeenschappelijk eigendom

1. De woning aan de [adres], [postcode] [plaats 2] behoort toe aan beide partners, ieder voor de onverdeelde helft. (…)

2. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die niet onder kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van de in lid 5 bedoelde hypothecaire lening, de aflossing daarvan en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beide partners naar evenredigheid van hun aandeel in die woning, terwijl zij ook ieder in die verhouding delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of waardevermindering van die woning.

3. Als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschappelijke woning bijdragen in de hiervoor onder 2 bedoelde investeringen, kosten en lasten of als de partners voor de aanschaf van die woning niet in overeenstemming met deze verhouding uit eigen middelen bijdragen of hebben bijgedragen, ontstaat voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij op grond van zijn aandeel gehouden is, een vordering op de andere partner gelijk aan dat meerdere.

(…)

4. De vordering(en) bedoeld in lid 3 van dit artikel is opeisbaar bij:

- (…)
- het einde van de samenwoning;

(…)

7. Roerende zaken

1. De partners worden geacht voor gelijke delen eigenaar te zijn van de inboedel, die nu of in de toekomst in de door de partners gezamenlijk bewoonde woning aanwezig is,behoudens tegenbewijs.

2. Voor zover voormelde zaken niet al gemeenschappelijk eigendom zijn, leveren en aanvaarden de partners op grond van dit samenlevingscontract over en weer elkaar de onverdeelde helft in die zaken. De zaken worden geleverd en aanvaard in de staat waarin zij op dit moment verkeren.

(…)

4. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is niet van toepassing op:

a. zaken die zijn verkregen krachtens erfrecht of schenking;
b. zaken waarvan uit een door de partners ondertekend stuk blijkt dat deze blijven toebehoren aan een van hen; (…)

5. In alle gevallen waarin tussen de partners verschil van mening bestaat over de eigendom van een zaak en geen van beiden het eigen recht daarop kan bewijzen, wordt die zaak geacht aan ieder voor de helft in eigendom toe te behoren. Het enkele feit dat een van de partners na het einde van de samenleving zaken onder zich heeft, kan die partner geen bewijsrechtelijk voordeel opleveren.

(…)

10. Einde overeenkomst

Deze overeenkomst is ontbonden:
(…)
d. als uit feitelijke omstandigheden blijkt dat de samenwoning is geëindigd;

(…)

12. Einde van de samenleving anders dan door overlijden

1. Als de samenleving anders dan door overlijden eindigt, heeft ieder het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de door hen samen bewoonde woning Het in artikel 6 bepaalde blijft gedurende die periode zoveel mogelijk van toepassing, ook met betrekking tot de rentelasten.

2. (…)

b. Als een woning gemeenschappelijk eigendom is, zal bij de verdeling de woning worden toebedeeld tegen een waarde in onbewoonde staat, aan degene die de woning blijft bewonen, onder verplichting de eventuele geldleningen(en), aangegaan voor de financiering van de woning, geheel over te nemen en de eventuele vordering wegens overbedeling te voldoen. De verdeling van de gemeenschappelijke woning zal pas worden voltooid nadat de vertrekkende partner door de hypothecaire financier(s) van die woning van iedere aansprakelijkheid voor de desbetreffende lening(en) is ontslagen.

3. Als de redelijkheid dit gebiedt, is degene die de bewoning voortzet verplicht een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander.

4. (…)

c. De waardering van de gemeenschappelijke goederen vindt plaats in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming door een in onderling overleg aan te wijzen deskundige.

5. Wens.

Indien er sprake is van einde van de samenleving anders dan door overlijden, verklaren de partners bij deze dat ze hierover samen de volgende wens uitspreken:
“Bij einde van de samenleving anders dan overlijden zal degene die het financieel wil en kan dragen de andere partij uitkopen binnen een tijdsbestek van zes maanden na beëindiging van de relatie. Hierbij gaan we uit van de marktwaarde van de woning. (…).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. de woning zal verdelen dan wel de verdeling van de woning zal gelasten door verkoop door Kuijs Reinders Kakes Makelaars te [plaats 1];
II. de man zal veroordelen om binnen week na de datum van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan genoemde makelaars;
III. de man zal veroordelen zijn volledige medewerking te verlenen aan verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom.
IV. de man zal veroordelen om op eerste verzoek van de makelaar de koopovereenkomst te ondertekenen wanneer de makelaar en de vrouw van oordeel zijn dat een uitgebracht bod redelijk is en de man verder zal veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van levering voor de woning;
V. zal bepalen dat als de man in gebreke blijft met het tijdig ondertekenen van de opdracht tot dienstverlenging en/of de koopovereenkomst en/of de notariële akte tot levering het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de man;
VI. zal bepalen dat na verkoop van de woning van de overwaarde aan de man toekomt een bedrag ter hoogte van de door hem verrichte aflossingen op de hypothecaire lening, waarna het restant bedrag aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
VII zal bepalen dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de makelaarskosten en overige verkoopkosten te voldoen;
VIII de man zal veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.800,- uit hoofde van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
IX primair: de man zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,- aan verhuis-
en herinrichtingskosten;
subsidiair : zal bepalen dat de inboedel in de woning wordt toegedeeld aan de man en de inboedel die de vrouw onder zich houdt aan de vrouw, met veroordeling van de man tot betaling van € 2.000,- wegens overbedeling;
X. voorwaardelijk (voor het geval de man een vordering in reconventie in zal stellen met betrekking tot de door hem betaalde hypotheeklasten) de man zal veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding vanaf 1 december 2020.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij als deelgenoot in de gemeenschap gerechtigd is om verdeling van de woning te vorderen en dat van haar niet verlangd kan worden dat zij tot in lengte van dagen deelgenoot blijft in een onverdeeld aandeel in de woning. Zij voert aan dat de man uitstel van de verdeling wenst maar dat zij zich hier niet in kan vinden. Zij stelt dat als de man in het verleden andere financiële keuzes had gemaakt de woning al aan hem zou zijn toebedeeld, waarbij zij dan zou zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld op de woning. Zij verklaart dat zij een WIA-uitkering heeft van € 552,- per maand en dat zij met haar inkomen geen vervangende huurwoning kan huren. Zij voert aan dat zij momenteel verblijft bij haar stiefvader maar dat zij zich daar niet als medebewoner kan inschrijven omdat dan haar stiefvader mogelijk op zijn uitkering wordt gekort. Ter zitting van 11 maart 2022 verklaart zij dat zij inmiddels is vertrokken van eerder genoemd adres en momenteel tijdelijk verblijft bij een andere stiefvader, maar daar ook niet lang kan blijven. Zij benadrukt dat zij haar aandeel in de overwaarde wenst te gebruiken als aanvulling op haar inkomen om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij voert verder aan dat zij niet in aanmerking komt voor een aanvullende bijstandsuitkering, althans dat deze aan haar alleen zal worden verstrekt in de vorm van een lening, omdat zij recht heeft op een deel van de overwaarde, maar dat zij geen schuld bij de gemeente wenst op te bouwen. Zij verklaart dat zij om die reden (nog) geen aanvullende bijstand heeft aangevraagd.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert na vermindering van eis samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal bepalen dat de verdeling van de woning voor drie jaar wordt uitgesloten;
II. de vrouw zal veroordelen binnen een week na de datum van het vonnis aan de man te retourneren:
  • zeer zeldzame Chinese gouden munt ter waarde van € 5.000,-
  • reserve autosleutel Mercedes ter waarde van € 800,-;
  • robot stofzuiger ter waarde van € 450,-
  • dames fiets Gazelle ter waarde van € 1.500,-
  • sierraden ter waarde van € 1.000,-
  • contant geld ter waarde van € 800,-
  • Chromecast ter waarde van € 70,-
  • diverse voedingssupplementen ter waarde van € 250,-
  • medisch dossier van de man
  • financiële boekhouding en transacties van de man.
III. zal bepalen dat na verkoop van de woning van de overwaarde aan de man eerst toekomt een bedrag ter hoogte van de door hem verrichte aflossingen op de hypothecaire lening, (de helft van ) de aanschafkosten van de woning, € 4.300,26, en (de helft van) de investeringen in de woning, € 3.108,-, waarna het restant bedrag aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
IV. de vrouw zal veroordelen binnen een week na de datum van het vonnis over te gaan tot betaling van achterstallige premies overlijdensrisicoverzekering van € 27,- per maand vanaf 18 oktober 2017 en voorts om deze te blijven betalen tot de datum van levering van de woning aan de man of een derde;
V. de vrouw zal veroordelen tot betaling aan de man van € 1.500,- ter zake van schade aan het plafond,
VI. de vrouw zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.6.
De man voert aan dat hij er een zwaarwegend belang bij heeft om de woning nog enkele jaren onverdeeld te laten en hij doet daarbij een beroep op artikel 3:178 lid 3 BW. Hij verklaart dat hij in september 2020 voor zichzelf begonnen is en vorig jaar een slecht jaar heeft gehad omdat hij als gevolg van de breuk met de vrouw en haar reactie daarop, waarbij zij hem overstelpte met whatsappberichten en hem overal zwart maakte waaronder bij zijn werkgever, psychische problemen heeft ondervonden, hetgeen ook zijn weerslag heeft gehad op het bedrijf. Hij voert aan dat het inmiddels weer beter met hem gaat en dat hij ook betere resultaten behaalt met zijn bedrijf, maar dat hij op dit moment nog geen hypothecaire geldlening kan krijgen om de overname van het aandeel van de vrouw in de woning te financieren omdat hij nog niet de jaarcijfers over drie achtereenvolgende jaren kan overleggen aan de bank. Hij benadrukt dat hij belang heeft bij het behoud van de woning om uitvoering te kunnen geven aan de co-ouderschapsregeling die tussen hem en zijn ex-vrouw overeengekomen is met betrekking tot hun drie minderjarige zoons. Verder wijst hij er op dat hij de kosten verbonden aan de woning altijd heeft voldaan en nooit achterstanden heeft laten ontstaan, zodat de vrouw geen risico loopt aangesproken te worden door de hypotheekverstrekker. Hij verklaart dat de vrouw vervangende woonruimte tot haar beschikking heeft omdat zij inwoont bij haar stiefvader die zelf de meeste tijd bij zijn vriendin verblijft, maar dat het voor hem onmogelijk is een sociale huurwoning te verkrijgen omdat hij daarvoor niet lang genoeg staat ingeschreven. Hij benadrukt dat het ook niet haalbaar is om een huurwoning in de vrije sector te huren omdat hij daarvoor ook met cijfers moet onderbouwen dat hij in staat is om de huur te betalen.
3.7.
De vrouw voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank de conventie en de reconventie gezamenlijk behandelen en beoordelen.
De woning
4.2.
Het grootste geschilpunt tussen partijen is de woning. De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld mee te werken aan verkoop van de woning. De man vordert dat de vordering tot verdeling van de woning voor drie jaar wordt uitgesteld.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat een deelgenoot in een gemeenschap in beginsel niet tegen zijn wil in onverdeeldheid hoeft te blijven. Op grond van het bepaalde in artikel 3:178 lid 1 BW kan iedere deelgenoot in een gemeenschap te allen tijde verdeling vorderen. De vrouw is dus in beginsel gerechtigd om verdeling van de woning te vorderen.
4.4.
In het derde lid van artikel 3:178 BW is echter bepaald dat als de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een vordering tot verdeling een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, kan uitsluiten. Op deze bepaling doet de man een beroep.
4.5.
Hierbij dient beoordeeld te worden of het in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht dat de vrouw op dit moment de verdeling van de woning vordert, terwijl de belangen van de man die daardoor worden getroffen groter zijn. Het komt hier dus aan op een belangenafweging en daarbij moeten de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat de specifieke feiten en omstandigheden in het onderhavige geval aanleiding geven om te oordelen dat de belangen van de man bij het onverdeeld laten van de woning vooralsnog zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij verdeling van de woning op dit moment. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.6.
Het belang dat de vrouw heeft aangevoerd is dat zij de overwaarde nodig heeft om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. De vrouw heeft een WIA-uitkering van
€ 552,02 per maand. De vrouw zou in aanvulling hierop een aanvullende bijstandsuitkering kunnen aanvragen bij de gemeente, maar dit wil zij niet doen omdat de aanvullende bijstand bij toekenning zal worden toegekend in de vorm van leenbijstand, gelet op de aanspraak van de vrouw op de overwaarde. De vrouw benadrukt dat zij geen schuld wil opbouwen bij de gemeente en daarom nog geen uitkering heeft aangevraagd, maar dat zij niet veel langer op haar huidige verblijfadres zal kunnen blijven. De omstandigheid dat deze aanvulling zal worden toegekend in de vorm van een lening die de vrouw zal moeten terugbetalen als zij haar aandeel in de overwaarde ontvangt, maakt nog niet dat de vrouw een zwaarder wegend belang heeft bij onmiddellijke verdeling van de woning door verkoop dan het belang van de man om de vordering tot verdeling uit te stellen. Van belang daarbij is dat ter zitting is besproken dat het aandeel van de vrouw in de overwaarde op dit moment circa
€ 32.500,- zou bedragen en dat de vrouw hiermee haar inkomen mogelijk gedurende circa 2,5 jaar zou kunnen aanvullen, maar dat zij na die relatief korte periode alsnog bij de gemeente zal moeten aankloppen om aanvullende bijstand aan te vragen. Feitelijk dient de vrouw derhalve de leenbijstand te zien als het opnemen van een voorschot uit haar deel in de overwaarde.
Voorts acht de rechtbank van belang dat de vrouw al heel lang staat ingeschreven voor een sociale huurwoning zodat haar kansen op het verkrijgen van vervangende woonruimte op korte termijn veel beter zijn dan de kansen van de man om op korte termijn een betaalbare vervangende woning te vinden. De man benadrukt dat hij niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning omdat hij pas 2 jaar daarvoor staat ingeschreven en dat het ook lastig is om in de vrije sector een woning te huren die groot genoeg is voor hem en de kinderen omdat hij ook aan die verhuurders moet kunnen laten zien dat hij over voldoende inkomen beschikt om de huur (blijvend) te kunnen voldoen. Daarnaast wijst hij er op dat de huren in de vrije sector aanzienlijk hoger dan de hypotheeklasten die hij nu betaalt. In het geval van de man speelt bovendien het belang van zijn minderjarige kinderen een rol. De man heeft de hypotheekverplichtingen steeds volledig en tijdig voldaan uit eigen middelen.
4.7.
De man heeft verder gemotiveerd uiteen gezet dat en waarom hij extra tijd nodig heeft om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen. Als beginnend ondernemer komt de man namelijk momenteel niet in aanmerking voor een (toereikende) financiering omdat hij nog niet de jaarcijfers van drie opvolgende jaren kan laten zien aan een hypotheekverstrekker. De man heeft verklaard dat hij in september 2020 klein begonnen is met zijn bedrijf, dat dit jaar feitelijk niet meetelt bij de beoordeling omdat het een gebroken boekjaar is en dat hij in 2021 geen goed jaar heeft gedraaid als gevolg van persoonlijke omstandigheden die een uitvloeisel waren van de breuk met de vrouw en die ook invloed hebben gehad op zijn bedrijfsresultaat.
De man heeft twee bankafschriften overgelegd van ontvangen vergoedingen ter onderbouwing van zijn stelling dat het nu veel beter gaat en dat hij op dit moment voldoende inkomsten heeft uit zijn bedrijf en de aanvullende opdracht. Hij heeft verklaard dat hij momenteel circa € 140.000,- bruto per jaar verdient, inclusief de inkomsten uit een aanvullende tijdelijke opdracht. Hij heeft aangevoerd dat hij wel verwacht dat die opdracht verlengd zal worden, maar dat hij zonder die opdracht momenteel circa € 70.000,- bruto per jaar verdient terwijl hij circa € 120.000,- bruto per jaar zal moeten verdienen om voldoende hypotheek te kunnen krijgen om het aandeel van de vrouw in de woning te kunnen overnemen. Tot slot heeft hij verklaard dat hij verwacht met goede cijfers over 2022 en 2023 het resultaat van het slechtere jaar 2021 te kunnen ondervangen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het beroep van de man op artikel 3:178 lid 3 BW rechtvaardigen. De vordering om de woning op dit moment te verkopen wordt in strijd geacht met de redelijkheid en billijkheid waartoe partijen ten opzichte van elkaar gehouden zijn. De vordering tot het uitsluiten van een vordering tot verdeling van de woning zal dan ook worden gehonoreerd, echter voor een kortere periode dan de man heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een uitsluiting tot 1 januari 2024 voldoende tegemoet komt aan het belang van de man, gelet op zijn stelling dat het slechtere jaar 2021 naar zijn verwachting zal worden ondervangen door betere jaren in 2022 en 2023, zodat hij op 1 januari 2024 de cijfers over die drie boekjaren aan de bank kan laten zien en daarmee de man een reële mogelijkheid krijgt de woning toebedeeld te krijgen. De rechtbank benadrukt daarbij dat deze verlenging van de periode van onverdeeldheid voor de man geen vrijbrief vormt om stil te blijven zitten. Uitgangspunt blijft immers dat de vrouw niet tegen haar wil in onverdeeldheid hoeft te blijven, welk uitgangspunt steeds sterker wordt gevoed door tijdsverloop. Van de man mag verwacht worden dat hij in deze periode actief zijn mogelijkheden voor het verkrijgen van een financiering ten behoeve van de toedeling van de woning aan hem blijft onderzoeken, zowel bij de huidige hypotheekverstrekker als bij andere hypotheekverstrekkers. Immers, na ommekomst van genoemde termijn zal in beginsel alsnog tot verkoop van de woning overgegaan moeten worden als toedeling niet mogelijk blijkt. Verder mag van de man verwacht worden dat als het voor hem vóór het verstrijken van deze termijn duidelijk wordt dat toedeling van de woning aan hem niet tot de mogelijkheden zal behoren hij dit aan de vrouw zal melden zodat partijen alsdan op een eerder tijdstip in onderling overleg tot verkoop van de woning kunnen overgaan.
Voorwaardelijke vordering vrouw
4.9.
De vrouw heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld om de man te veroordelen aan haar een gebruiksvergoeding te voldoen, maar uitsluitend voor het geval de man in reconventie een vordering zou instellen op grond van teveel betaalde hypotheekrente.
De man heeft een dergelijke vordering niet ingesteld zodat de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld niet in vervulling is gegaan en de vordering als niet ingesteld beschouwd dient te worden.
Vergoeding verhuis- en herinrichtingskosten
4.10.
De vrouw vordert veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van
€ 2.000,- aan verhuis- en herinrichtingskosten. Zij baseert zich daarbij op artikel 12 sub 3 van de samenlevingsovereenkomst en stelt dat in dat artikel is bepaald dat degene die de bewoning voortzet verplicht is een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander. De man heeft verweer gevoerd.
4.11.
Artikel 12 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst luidt volledig “
Als de redelijkheid dit gebiedt, is degene die de bewoning voortzet verplicht een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander.” Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van deze bepaling dat op het moment van het verbreken van de samenleving de achterblijvende partij een bijdrage moet betalen aan de vertrekkende partij als dat noodzakelijk is. De vrouw heeft de woning weliswaar al in november 2020 verlaten, maar heeft nog geen eigen huurwoning betrokken. Dit is met name een gevolg van de omstandigheid dat de woning nog niet verdeeld is. De man voert aan dat de vrouw nog over inboedel beschikt, zodat er geen noodzaak tot het maken van het kosten bestaat, maar dit is betwist door de vrouw en verder niet onderbouwd door de man. De reden dat de vrouw nog geen huurwoning heeft geaccepteerd, houdt verband met de onverdeeldheid. Het is dan ook goed verklaarbaar dat zij nog geen huurwoning heeft betrokken. Omdat de vrouw heeft aangegeven niet lang op haar huidige logeeradres te kunnen blijven, is de verwachting dat zij op korte termijn een huurwoning zal betrekken, die moet worden gestoffeerd en ingericht. Daarbij vordert de vrouw bij toewijzing van deze vordering, geen bedrag wegens overbedeling betreffende de in de woning achtergebleven inboedel (zie ook hierna). De redelijkheid gebiedt dan ook dat de man een bedrag betaalt aan de vrouw voor verhuis- en inrichtingskosten, zoals door partijen is overeengekomen in artikel 12 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor en zal worden toegewezen.
Inboedel
4.12.
Vooropgesteld wordt dat op grond van het bepaalde in artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst de inboedel gemeenschappelijk is. Alleen van zaken waarvan een van partijen kan aantonen dat deze zijn/haar eigendom is geldt dat deze alleen aan die partij toebehoren.
4.13.
De vrouw heeft alleen subsidiair een bedrag van € 2.000,- in verband met overbedeling van de inboedel gevorderd, te weten uitsluitend voor het geval dit bedrag niet aan verhuis- en herinrichtingskosten zou worden toegekend. Nu dit laatste juist wel is gebeurd (zie hiervoor punt 4.11), wordt aan de subsidiaire vordering niet meer toegekomen. Kennelijk neemt de vrouw genoegen met de ontvangst van € 2.000,- ongeacht of dit ten titel van verhuis- en inrichtingskosten gebeurd of wegens overbedeling van de inboedel. De vrouw maakt geen aanspraak op toedeling van (een gedeelte van) de inboedel, behoudens inboedel waarvan zij erkent dat zij die onder zich heeft. Alleen wat betreft deze zaken, legt de vrouw zich niet neer bij een toedeling (zonder verrekening) van de inboedel aan de man. De rechtbank zal daarom de inboedel voor het overige toedelen aan de man, zonder verrekening.
4.14.
De man heeft ter zitting aangeboden dat de vrouw kan aangeven op welk deel van de inboedel die in de woning is achtergebleven zij prijsstelt en dat daarover vervolgens gepraat kan worden. De rechtbank laat dit verder over aan partijen.
4.15.
De man stelt dat de vrouw een aantal zaken uit de inboedel heeft meegenomen die hij terug wil hebben. Van deze zaken vordert hij in reconventie teruggave. De vrouw betwist deze vordering van de man. Deze zaken zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Zeldzame Chinese munt
4.16.
De man stelt dat hij een zeldzame Chinese munt bezat die circa € 5.000,- waard is en die de vrouw ten onrechte heeft meegenomen.
De vrouw betwist dat zij deze munt heeft meegenomen.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de vrouw deze munt onder zich heeft, wordt dit deel van de vordering van de man afgewezen.
Reservesleutel van de Mercedes
4.17.
Ter zitting van 11 maart 2022 is over deze sleutel verklaard dat deze inmiddels in oktober 2021 is teruggegeven. Dit deel van de vordering wordt als ingetrokken beschouwd, althans als een vermindering van eis op dit punt.
(Robot) stofzuiger(s)
4.18.
Vast staat dat er sprake was van twee stofzuigers en dat partijen er nu ieder één tot hun beschikking hebben. De man heeft weliswaar gesteld dat er een verschil in waarde tussen de twee stofzuigers zit, maar de vrouw heeft dit betwist en de man heeft dit verder niet onderbouwd. De rechtbank deelt aan partijen ieder de stofzuiger toe die zij onder zich hebben, zonder nadere verrekening.
Damesfiets Gazelle
4.19.
De man stelt dat deze fiets eigendom was van zijn moeder en hij deze van haar heeft gekregen. De fiets is volgens de man ongeveer € 1.500,- waard.
De vrouw erkent dat zij de fiets heeft meegenomen, maar stelt dat de man in een sms akkoord was gegaan dat zij deze mee zou nemen. Zij verklaart echter dat zij deze sms niet meer kan tonen omdat haar telefoon gehackt is en zij deze sms niet meer heeft. Zij verklaart dat de waarde van de fiets hooguit € 250,- is, omdat deze al tien jaar oud is.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat geen van partijen de eigendom van de fiets of de waarde daarvan met stukken heeft onderbouwd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze fiets gemeenschappelijk eigendom is. De man heeft niet weersproken dat de fiets al meer dan tien jaar oud is. De vrouw heeft de fiets momenteel onder zich en de rechtbank deelt de fiets daarom toe aan de vrouw tegen een geschatte waarde van € 250,-. Dit betekent dat zij een bedrag van € 125,- aan de man moet vergoeden voor zijn aandeel in de fiets.
Sierraden
4.21.
De man heeft zijn vordering ten aanzien van de sierraden ingetrokken, waarmee hij zijn eis op dit punt heeft verminderd. Dit betekent dat de vrouw de sierraden kan behouden zonder nadere verrekening, omdat de man erkent dat hij deze aan de vrouw heeft geschonken. Daarmee zijn de sierraden geen gemeenschappelijk goed en vallen deze buiten de verdeling (zie artikel 7 lid 4 onder a van de samenlevingsovereenkomst).
Contant geld
4.22.
De man stelt dat de vrouw na haar vertrek in november 2020 een bedrag van
€ 800,- heeft opgenomen van de gezamenlijke (boodschappen)rekening. Ook beschuldigt hij de vrouw ervan dat zij geld wilde stelen uit de spaarpotten van zijn kinderen.
De vrouw betwist dat zij dit bedrag heeft opgenomen maar voert aan dat zij in overleg met de man in november 2020 nog een maand gebruik mocht maken van de en/of rekening en dat zij van die rekening € 245,- heeft opgenomen. Zij betwist met klem dat zij geld uit de spaarpotten van de kinderen wilde stelen.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat de beschuldiging dat de vrouw geld wilde stelen uit de spaarpotten van de kinderen in het geheel niet is onderbouwd, zodat hieraan voorbij gegaan wordt.
Verder blijkt uit de door de vrouw overgelegde whatsappberichten uit november 2020 dat tussen partijen was afgesproken dat zij nog € 250,- per maand van die gezamenlijke rekening mocht opnemen. Verder blijkt niet dat de vrouw een hoger bedrag (tot € 800,-) na haar vertrek heeft opgenomen van de rekening. Om deze redenen wordt de vordering tot terugbetaling afgewezen.
Chromecast
4.24.
De man stelt dat de vrouw de chromecast heeft meegenomen die een waarde vertegenwoordigt van € 70,-. De vrouw erkent dat zij deze heeft meegenomen, maar stelt dat dit tussen partijen overeengekomen was.
4.25.
De vrouw heeft haar stelling dat was overeengekomen dat zij de chromecast zou houden onvoldoende onderbouwd. Ter zitting is de inhoud van een aantal whatsappberichten hierover voorgelezen waarin de vrouw zegt ‘
de chromecast hou ik’ waarop de man heeft geantwoord ‘
want?’, waarna de vrouw heeft gereageerd met ‘
egoïst’ en ‘
heggenschaar’. In reactie daarop heeft de man gereageerd met ‘
Prima, hou je die. Die elektrische’. De man heeft benadrukt dat die instemming ging over de elektrische heggenschaar en niet over de chromecast. Dit is door de vrouw niet weersproken en de uitleg van de man stemt ook het meest overeen met de inhoud van de berichten, omdat op zijn antwoord ‘
Prima, hou je die’ volgt ‘
elektrische’ zodat de overeenstemming niet over de chromecast gaat maar over de elektrische heggenschaar. Ook de door de man genoemde waarde van de chromecast is niet weersproken.
Dit betekent dat voor de chromecast wordt uitgegaan van een waarde van € 70,-. De vrouw heeft de chromecast onder zich en dient derhalve een bedrag van € 35,- aan de man te vergoeden voor zijn aandeel in de chromecast.
Voedingssupplementen
4.26.
De man stelt dat de vrouw alle voedingssupplementen heeft meegenomen, die een waarde vertegenwoordigen van circa € 250,-, en dat hij dit in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid.
De vrouw erkent dat zij de voedingssupplementen heeft meegenomen, maar betwist de door de man gestelde waarde. Zij stelt dat deze voedingssupplementen zijn aanschaft uit de kosten van de huishouding en voert tot slot aan deze supplementen al grotendeels zijn verbruikt.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat de aanschaf van de supplementen is betaald uit de kosten van de huishouding. Op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst bestaat voor die kosten geen terugvorderingsrecht, tenzij schriftelijk anders overeengekomen. Daarvan is niet gesteld of gebleken. Deze vordering wordt afgewezen.
Medisch dossier van de man
4.28.
Ter zitting van 11 maart 2022 heeft de man verklaard dat hij zijn medisch dossier inmiddels terug heeft. Dit deel van de vordering wordt daarom als ingetrokken beschouwd, althans als een vermindering van eis op dit punt.
Financiële boekhouding en transacties van de man
4.29.
De man stelt dat de vrouw zijn financiële boekhouding heeft meegenomen en dat ze deze moet teruggeven. De vrouw betwist dat zij de financiële boekhouding heeft meegenomen, maar voert aan dat voor zover de vordering van de man betrekking heeft op de creditcardafschriften over 2020 de man deze zelf bij haar in de bus heeft gegooid.
4.30.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vrouw erkent dat zij de creditcardafschriften over 2020 nog onder zich heeft kan de vordering van de man op dit punt worden toegewezen. Voor overige administratie wordt geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd waarop zijn vordering betrekking heeft en dat de vrouw dit onder zich heeft. Dat deel van de vordering wordt afgewezen.
Aflossing van de hypotheek
4.31.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man alle aflossingen op de aanvankelijke hypotheekschuld voor zijn rekening heeft genomen. De vrouw erkent dat zij de helft van die aflossingen aan de man moet vergoeden. De vrouw zal dan ook veroordeeld worden om de helft van de aflossingen op het moment van toe- of verdeling van de woning aan de man te vergoeden.
Kosten van verwerving woning en woningonderhoud
4.32.
De man stelt dat hij bij de aanschaf van de woning een bedrag van
€ 8.600,49 heeft betaald uit privévermogen en dat de vrouw gehouden is de helft van dat bedrag aan hem te vergoeden, te weten een bedrag van € 4.300,26.
4.33.
De vrouw erkent deze vordering tot de helft van een bedrag van € 8.200,49. Zij voert aan dat van de helft van het gevorderde bedrag van € 400,- voor Westerhoven Makelaardij voor een taxatie niet blijkt dat die taxatie betrekking heeft op de woning.
4.34.
De rechtbank overweegt dat de man in het licht van het verweer van de vrouw heeft nagelaten het deel van zijn vordering dat betrekking heeft op de taxatie door Westerhoven Makelaardij nader te onderbouwen, zodat dit deel van zijn vordering wordt afgewezen. Dit betekent dat zijn vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 4.100,26. Uit het petitum van zijn eis in reconventie volgt dat de man dit bedrag niet eerder opeist dan bij toedeling van de woning aan hem of bij verkoop aan een derde, uit het bedrag van de overwaarde. De rechtbank zal de vordering aldus toewijzen.
Investeringen in de woning
4.35.
De man stelt dat hij voor een bedrag van € 6.217,- heeft geïnvesteerd in de woning en de bij de woning behorende tuin en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem dient te vergoeden.
4.36.
Deze vordering van de man ziet op de volgende posten:
  • horren en zonneblinde € 500,-
  • automatisch verwarmingssysteem € 699,-
  • camera systeem/beveiliging € 300,-
  • schilderwerk binnenkant na aankoop huis € 2.700,-
  • vaatwasser € 529,-
  • inrichting tuin € 240,-
  • 2 olijfbomen € 160,-
  • smart home verlichting € 789,-
  • stellages zolder en garage € 300,-
4.37.
De man baseert zich voor zijn vordering op artikel 6.2 van de samenlevingsovereenkomst. In dit artikel is onder meer bepaald dat alle investeringen met betrekking tot de woning, die niet onder kosten van de huishouding vallen, voor rekening van beide partners komen naar evenredigheid van hun aandeel in die woning. In artikel 6.3 is bepaald dat als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel in de woning hebben bijdragen in die kosten, voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij op grond van zijn aandeel gehouden is, een vordering op de andere partner ontstaat gelijk aan dat meerdere.
4.38.
De vrouw heeft primair betwist dat de door de man gestelde posten kunnen worden aangemerkt als investeringen in de zin van artikel 6.2 van de samenlevingsovereenkomst en heeft gesteld dat deze aan de man kunnen worden toebedeeld. De rechtbank volgt de vrouw hierin: de door de man opgevoerde posten betreffen inboedel dan wel vallen deze onder kosten van de huishouding. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat dit anders zou zijn.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw verder aldus dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat deze zaken aan de man worden toebedeeld, zonder nadere verrekening. De zaken zullen dan ook op die wijze aan de man worden toegedeeld.
Premies overlijdensrisicoverzekering
4.39.
De man stelt dat hij altijd de premies heeft voldaan voor de overlijdensrisicoverzekering ten behoeve van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw op grond van artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst gehouden is een bedrag van € 1.350,- ter zake van deze premies vanaf 18 oktober 2017 aan hem te vergoeden.
4.40.
De vrouw betwist dat zij deze premies verschuldigd is en voert aan dat de man zijn vordering niet, althans onvoldoende, met bewijsstukken heeft onderbouwd.
4.41.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de man uitsluitend twee bankafschriften overgelegd van internetbankieren op 2 juni 2020 waaruit blijkt dat hij tweemaal een bedrag van € 27,00 heeft betaald en dat sprake is van een automatische incasso. De rechtbank is van oordeel dat de man hiermee zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Deze vordering wordt afgewezen.
Schade aan het plafond
4.42.
De man stelt dat de vrouw tijdens een ruzie met een schilderij gaten in het plafond van de woning heeft gegooid. Hij voert aan dat de vrouw deze gaten later zelf heeft dichtgesmeerd maar dat de schade nog altijd goed zichtbaar is vanwege het kleurverschil. Hij verklaart dat hij een offerte heeft laten maken voor het herstel en het schilderwerk aan het plafond en dat hij de kosten die daarmee gemoeid zijn vooralsnog schat op € 1.500,-. Hij stelt dat de vrouw deze kosten moet vergoeden.
4.43.
De vrouw erkent dat er tijdens een ruzie schade aan het plafond is ontstaan maar betwist dat zij aansprakelijk is voor eventuele schilderkosten. Zij voert aan dat er slechts sprake is van een klein kleurverschil zodat schilderen niet noodzakelijk is en dat schilderkosten op grond van de samenlevingsovereenkomst overigens vallen onder de kosten van de huishouding.
4.44.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de noodzaak van schilderwerk onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat het niet gaat om klein kleurverschil. Bovendien vallen kosten voor dagelijks onderhoud, waartoe deze kosten naar het oordeel van de rechtbank gerekend kunnen worden, op grond van het bepaalde in artikel 1 onder b van de samenlevingsovereenkomst onder kosten van de huishouding. Deze vordering wordt afgewezen.
Betaling van € 3.800,-
4.45.
De vrouw vordert dat de man veroordeeld wordt aan haar een bedrag van € 3.800,- te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente. De vrouw voert aan dat de man een bedrag van € 5.000,- van haar had belegd in bitcoins maar deze inleg heeft verspeeld. Zij stelt dat partijen vervolgens een afspraak hebben gemaakt dat de man dit bedrag aan haar zou vergoeden en wijst er op dat de man ook al een bedrag van € 1.200,- aan haar heeft betaald.
4.46.
De man erkent dat hij dit bedrag aan de vrouw verschuldigd is, maar wijst er op dat partijen hebben afgesproken dat dit zal worden verrekend met de overwaarde van de woning.
4.47.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 20 juni 2019 hebben partijen schriftelijk de afspraak vastgelegd dat het bedrag van € 5.000,- als lening van de vrouw aan de man wordt beschouwd en dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de overwaarde. Tussen partijen is niet in geschil dat van dat bedrag nog € 3.800,- resteert. Deze vordering van de vrouw is dan ook toewijsbaar. De rechtbank is wel van oordeel dat nu de verdeling van de woning op vordering van de man wordt uitgesteld, van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij tot dat moment wacht op betaling van dit bedrag. De man dient dit bedrag daarom nu al aan de vrouw te betalen.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar op de wijze als hierna te vermelden.
Proceskosten
4.48.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen bestaan heeft zullen de proceskosten in conventie en reconventie worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
bepaalt dat de vordering tot verdeling van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 2] wordt uitgesteld tot 1 januari 2024 of zoveel korter dat het voor de man duidelijk is dat toedeling van de woning aan hem onhaalbaar is;
5.2.
bepaalt dat bij toedeling van de woning aan de man, dan wel na verkoop van de woning, uit de overwaarde eerst een bedrag toekomt aan de man ter hoogte van de helft van de tot dan toe door hem verrichte aflossingen op de hypothecaire lening en een bedrag van
€ 4.100,26 ter zake de aanschafkosten van de woning, waarna het restantbedrag beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
5.3.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 2.000,- aan de vrouw terzake de verhuis- en herinrichtingskosten;
5.4.
veroordeelt de vrouw om binnen een week na de datum van dit vonnis aan de man de creditcardoverzichten 2020 terug te geven;
5.5.
deelt de damesfiets, partijen genoegzaam bekend, toe aan de vrouw onder de verplichting ter zake aan de man een bedrag van € 125,- te vergoeden;
5.6.
deelt aan de vrouw toe de chromecast, onder de verplichting ter zake aan de man een bedrag te vergoeden van € 35,-;
5.7.
bepaalt dat de stofzuiger die ieder van partijen in bezit heeft, aan die partij toebehoort, zonder nadere verrekening
5.8.
bepaalt dat de posten genoemd in punt 4.36 van dit vonnis aan de man toebehoren, zonder nadere verrekening;
5.9.
bepaalt dat de inboedel die in de woning is achtergebleven, wordt toebedeeld aan de man, zonder nadere verrekening;
5.10.
veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 3.800,- ter zake van de bitcoinbelegging, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155