ECLI:NL:RBNHO:2022:3032
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende verkrachting en ontucht met minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, stellende dat niet kon worden bewezen dat de verdachte dwang of geweld had toegepast tijdens de seksuele handelingen. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, met de argumentatie dat er geen bewijs was voor dwang en dat de seksuele handelingen plaatsvonden in een context van wederzijdse instemming.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegen elkaar afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals Whatsapp-berichten die na de gebeurtenissen waren uitgewisseld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de aangeefster elkaar al enige tijd kenden en dat er sprake was van een vriendschappelijke relatie. Gezien het geringe leeftijdsverschil en de omstandigheden van de zaak, oordeelde de rechtbank dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen ontbrak. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen bewezen feiten waren waaruit schade voortvloeide.