ECLI:NL:RBNHO:2022:3341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
8659906 \ CV EXPL 20-6146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens vertraging van vlucht

In deze zaak hebben een groep passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Royal Air Maroc wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Al Hoceima op 9 juli 2018. De passagiers stelden dat zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht zou geven op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte echter de vordering en voerde aan dat de passagiers niet met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, aangezien de vlucht was omgeleid naar de luchthaven van Nador en daar met een vertraging van slechts twee uur en 24 minuten was aangekomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met vlucht AT 621 zijn vervoerd, maar dat de vertraging niet meer dan twee uur en 24 minuten bedroeg. De rechter oordeelde dat de luchthaven van Nador als eindbestemming kan worden beschouwd, omdat deze in dezelfde regio ligt als Al Hoceima. De passagiers hebben niet voldoende onderbouwd dat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder passagiers recht hebben op compensatie bij vertraging en de rol van de luchtvaartmaatschappij bij het omboeken van vluchten. De rechter heeft ook aangegeven dat de passagiers in dit geval niet hebben aangetoond dat zij daadwerkelijk met een langdurige vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat cruciaal was voor hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8659906 \ CV EXPL 20-6146
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2], beiden pro se en beiden in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1],
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3]allen wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]beiden wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]beiden wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7]
8.
[passagier sub 8]beiden wonende te [woonplaats]
9.
[passagier sub 9], wonende te [woonplaats]
10.
[passagier sub 10], wonende te [woonplaats]
11.
[passagier sub 11]
12.
[passagier sub 12]
13.
[passagier sub 13]
14.
[passagier sub 14]allen wonende te [woonplaats]
15.
[passagier sub 15], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Royal Air Maroc
statutair gevestigd te Casablanca (Marokko), mede kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid genomen. De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.2.
Bij tussenvonnis van 10 maart 2021 is de vordering in het incident afgewezen. De zaak is naar de rolzitting van 7 april 2021 verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de vervoerder. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.3.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam -Schiphol Airport naar Charif Al Idrissi Airport, Al Hoceima, (Marokko) op 9 juli 2018.
2.2.
Yource B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vertraging.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Passagiers sub 1 en 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 7.210,40, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 874,00 althans € 735,52 althans een in de redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- afgifte van het certificaat voor internationale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-verordening nr. 1215/2012 middels het formulier van bijlage I van die verordening.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De passagiers stellen zich daarnaast op het standpunt dat de vervoerder op grond van artikel 9 van de Verordening dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montréal) gehouden is de extra gemaakte kosten ter hoogte van € 10,40 aan hen te betalen.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de passagiers met vlucht AT 621 van Amsterdam -Schiphol Airport naar Charif Al Idrissi Airport zijn vervoerd.
5.3.
In geschil is of de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Al Hoceima, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de passagiers te compenseren. De passagiers stellen zich op het standpunt dat zij meer dan drie uur later zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Bij conclusie van repliek hebben de passagiers hierbij aangevoerd dat de vlucht in kwestie uiteindelijk om 17:13 uur (lokale tijd), in plaats van 13:20 uur (lokale tijd), is vertrokken en om 18:53 uur (lokale tijd) is aangekomen op de luchthaven Nador. Voorts hebben de passagiers aangevoerd dat de afstand tussen Nador en Al Hoceima 126 kilometer bedraagt. Aangezien de vlucht al meer dan vier uur later op andere luchthaven is gearriveerd en de reistijd tussen de luchthavens circa twee uur bedraagt, is hiermee vast komen te staan dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen, aldus de passagiers. Door de vervoerder wordt het voorgenoemde betwist. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de verwachte aankomsttijd van de vlucht 15:30 uur (lokale tijd) was. De vlucht moest echter uitwijken naar een andere luchthaven, Nador, in verband met de slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Al Hoceima. Uiteindelijk is het toestel om 17:54 uur (lokale tijd) aangekomen te Nador, met een aankomstvertraging van twee uur en 24 minuten. Dat het toestel niet in Al Hoceima, maar in Nador is aangekomen doet hieraan niet af, aldus de vervoerder. Hierbij verwijst de vervoerder naar artikel 8 lid 3 van de Verordening. Bovendien is het volgens de vervoerder niet uitgesloten dat één of meer passagiers weliswaar een vlucht naar Al Hoceima hebben geboekt, maar feitelijk in Nador of in de nabijheid van Nador hadden moeten zijn.
5.4.
Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat indien de passagiers zijn omgeboekt naar een andere luchthaven binnen dezelfde stad of regio, de luchthaven van de omgeboekte vlucht kan gelden als de eindebestemming van de passagiers, in de zin van de Verordening. Uit artikel 8 lid 3 van de Verordening volgt immers dat het (enige) gevolg dat de Verordening verbindt aan het omboeken naar een andere vlucht maar naar dezelfde stad of regio, is dat de luchtvaartmaatschappij de kosten van de passagiers vergoedt met betrekking tot de reis naar de andere luchthaven of een andere overeengekomen bestemming. Tevens volgt uit het arrest van het Hof van 22 april 2021 (zaak C‑826/19) dat wanneer een vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de passagiers daaraan geen recht op compensatie kunnen ontlenen wegens annulering van die vlucht. De passagiers hebben daarentegen in beginsel recht op compensatie wanneer zij hun eindbestemming minstens drie uur later bereiken dan het aankomsttijdstip dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert aanvankelijk had gepland. Bij de duur van de vertraging moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de passagiers na aanvullend vervoer de luchthaven waarvoor was geboekt daadwerkelijk hebben bereikt.
5.5.
Naar oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder summier, maar voldoende aangevoerd dat de luchthaven van Al Hoceima en de luchthaven van Nador onder dezelfde regio vallen. Eveneens heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat de vlucht in Nador met een aankomstvertraging van twee uur en 24 minuten is aangekomen. Gesteld noch gebleken is waarom de passagiers alsnog naar Al Hoceima moesten afreizen, waar zij vervolgens met een vertraging van meer dan drie uur zouden zijn aangekomen. Het had, onder deze omstandigheden, op de weg van de passagiers gelegen om nader te onderbouwen waarom toch sprake zou zijn geweest van een vertraging op de eindbestemming van meer dan drie uur, hetgeen zij hebben nagelaten. De enkele stelling van de passagiers dat de vlucht al meer dan vier uur later dan oorspronkelijk gepland op de andere luchthaven is gearriveerd en de reistijd tussen de luchthavens circa twee uur bedraagt en dat hiermee is vast komen te staan dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, is in onderhavig geval onvoldoende om een langdurige vertraging op de eindbestemming aan te nemen. De conclusie is dan ook dat de vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening zal worden afgewezen. Dit geldt ook ten aanzien van de vordering op grond van artikel 9 van de Verordening dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montréal nu niet is vast komen te staan dat passagiers met een langdurige vertraging van drie uur of meer op de eindbestemming zijn aangekomen. De overige verweren van de vervoerder behoeven dan ook geen bespreking meer.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter