ECLI:NL:RBNHO:2022:3342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
8168282 \ CV EXPL 19-17812
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Buenos Aires op 22 augustus 2019. De vlucht had meer dan drie uur vertraging opgelopen, en de passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een onduidelijke veiligheidssituatie op de luchthaven van Frankfurt, waardoor de terminal ontruimd moest worden en de passagiers opnieuw door de veiligheidscontrole moesten.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten voor rekening van de vervoerder kwamen. De kantonrechter wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8168282 \ CV EXPL 19-17812
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Argentinië)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Advocatuur)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt (Duitsland) naar Ezeiza Buenos Aires (Argentinië) op 22 augustus 2019.
2.2.
Vlucht LH510 van Frankfurt naar Ezeiza (hierna: de vlucht) heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat sprake was van een onduidelijke veiligheidssituatie nadat in de terminal handbagage was aangetroffen, zonder dat duidelijk was aan wie de handbagage toebehoorde. Als gevolg hiervan werd de terminal ontruimd, moesten de passagiers en de bemanning het vliegtuig te verlaten en moesten zij opnieuw door de veiligheidscontrole. Vanwege de nachtsluiting van de luchthaven kon de vlucht pas de volgende dag, op 23 augustus 2019, vertrekken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Buenos Aires, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden, namelijk een onduidelijke veiligheidssituatie nadat in de terminal handbagage was aangetroffen zonder dat duidelijk was aan wie de handbagage toebehoorde. Door voornoemde situatie dienden de bemanning en de reeds ingestapte passagiers het vliegtuig, met een geplande vertrektijd van 21:55 uur (lokale tijd), te verlaten. De bemanning en de passagiers moesten hierdoor vervolgens opnieuw door de veiligheidscontrole. Het was niet mogelijk om de bemanning en de passagiers in een zodanig tempo door de veiligheidscontrole te laten gaan, dat het vliegtuig nog voor de nachtsluiting kon vertrekken, aldus de vervoerder. Dit kwam doordat op de luchthaven maar één veiligheidscontrole was geopend, omdat de meeste medewerkers van de veiligheidscontrole reeds klaar waren met hun dienst. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport van de vlucht, alsmede naar het dagrapport (productie 1 en 3 bij conclusie van antwoord). In het vluchtrapport wordt als oorzaak van de vertraging vertragingscode 85V genoemd als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 15 uur en 59 minuten is uitgevoerd. Vertragingscode 85V staat voor “Airport/ terminal security.” In het dagrapport is, onder meer, het volgende opgenomen: “
Aufgrund einer unklaren Sicherheitssituation in Folge eines an der Sicherheitskontrolle zurückgelassenen Handgepäckstücks wird der C/D-Beriech des Terminals in FRA geräumt. Zudem müssen bereits eingestiegene Gäste sowie die Crew der LH510.22 FRA. EZE 74H DABYS aussteigen und erneut die Sicherheitskontrolle passieren.”Gelet op het bepaalde in de considerans van de Verordening onder 14 kunnen veiligheidsrestricties een buitengewone omstandigheid opleveren. De vervoerder heeft met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de luchthaven van Frankfurt sprake was van een onduidelijke veiligheidssituatie waardoor de passagiers en de bemanning het toestel moesten verlaten en opnieuw door de veiligheidscontrole moesten. Deze omstandigheden zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartonderneming. Een luchtvaartmaatschappij kan hier immers geen invloed op uitoefenen. De passagier betwist het voorgaande niet, maar stelt zich op het standpunt dat het toestel een nieuw slot van 23:31 uur (lokale tijd) opgelegd heeft gekregen. Als er meteen een nieuwe crew beschikbaar was, bestond de kans dat de vlucht toch nog voor de nachtsluiting kon vertrekken met de gewijzigde slot, aldus de passagier. De passagier heeft hierbij aangevoerd dat de vervoerder alternatieve bemanning ter beschikking moet hebben om dergelijke situaties op te vangen. De vervoerder heeft de stellingen van de passagier gemotiveerd weersproken. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat de vlucht, in verband met de nachtsluiting, uiterlijk om 21:59 UTC (23:59 uur lokale tijd) moest vertrekken. Gezien het feit dat de meeste veiligheidscontroles gesloten waren, was het niet mogelijk om iedereen door één veiligheidscontrole te krijgen op een zodanig tijdstip dat passagiers en de bemanning op tijd aan boord zou kunnen gaan, zodat de vlucht nog voor de nachtsluiting de vlucht uitgevoerd kon worden. Hierbij benadrukt de vervoerder dat de werk- en rusttijdenregeling een gepland vertrek van 21:59 uur UTC niet in de weg stond. Een vertrekvertraging voor de duur van 15 uur en 59 minuten is dan ook veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij, in het kader van de werk- en rusttijdenregeling, de vlucht op 23 augustus 2019 pas om 14:00 uur (lokale tijd) kon uitvoeren. Dit ook mede gelet op het welzijn van de passagiers. Voorts stelt de vervoerder zich op het standpunt dat het voor de beoordeling van de buitengewone omstandigheid niet uitmaakt of de passagiers om 08:00 uur (lokale tijd) dan wel om 13:54 uur (lokale tijd) zouden zijn vertrokken. Het tijdsverlies is in beide gevallen veel, aldus de vervoerder. De passagier betwist het voorgaande en stelt dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen. Hierbij heeft de passagier, onder meer, aangevoerd dat zodra de nachtsluiting voorbij was, de vlucht met een andere crew naar de eindbestemming had kunnen vertrekken. Door de vervoerder is niet aangetoond waarom dat onmogelijk was, aldus de passagier. Bovendien heeft de passagier aangevoerd dat het irrelevant is of hij een degelijke nachtrust kon genieten. Voorts heeft de passagier aangegeven dat een tijdsverlies van tien uur tegenover 16 uur wel degelijk een groot verschil is. De vervoerder heeft de stellingen van de passagier onvoldoende weersproken. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat met een eerdere vlucht (de vlucht om 6:45 uur lokale tijd) de uiteindelijke vertraging op de eindbestemming aanzienlijk minder was geweest. Het scheelt immers zo’n zes uur. Er kan dan niet worden gezegd dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te beperken. De door de vervoerder aangehaalde rechtspraak gaat in dit geval niet op. De vervoerder heeft ook nog aangevoerd dat hij de werk- en rusttijdenregeling in acht moest nemen en dat hij toen de keuze heeft gemaakt de vlucht om 14:00 uur (lokale tijd) uit te voeren. Weliswaar heeft de vervoerder deze keuze - zoals hij heeft aangevoerd – gedwongen moeten maken, maar daarentegen kan ook niet worden geoordeeld dat het maken van dergelijke keuzes geheel buiten de invloedssfeer van de vervoerder ligt. Het maken van dergelijke keuzes is naar het oordeel van de kantonrechter inherent aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft bovendien niet onderbouwd dat geen reservebemanning beschikbaar was. De stelling van de vervoerder dat hij ook voor vlucht LH506 reservebemanning moest inzetten en dat hij dan een keuze zou moeten maken, is daartoe onvoldoende. Dit betreft immers een operationele keuze. De vordering van de passagier tot compensatie zal dan ook worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter