ECLI:NL:RBNHO:2022:3347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
5834564 \ CV EXPL 17-2894
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Mumbai naar Amsterdam op 9 februari 2015. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk sneeuwval die leidde tot een sluiting van de startbaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Verordening, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijs geleverd dat de vertraging van de vlucht LH765, die onderdeel was van een rotatievlucht, het gevolg was van sneeuwruimen. De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging door deze omstandigheden was veroorzaakt en dat deze omstandigheden doorwerkten naar de vlucht van de passagiers.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de vervoerder had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5834564 \ CV EXPL 17-2894
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 23 december 2016 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Mumbai Airport (India) via Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 9 februari 2015.
2.2.
De passagiers zouden op 9 februari 2015 om 01:15 uur (lokale tijd) vanuit Mumbai Airport met vlucht LH765 vertrekken en om 05:45 uur (lokale tijd) aankomen op Franz Josef Strauss Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht CL2300 om 06:40 uur (lokale tijd) verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 08:15 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.3.
Vlucht LH765 van Mumbai Airport naar Frans Josef Strauss Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een andere vlucht. Hierdoor zijn de passagiers zes uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag 9 februari 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht onderdeel was van rotatievlucht München-Mumbai-München (vluchten LH764 en LH765). Vlucht LH764 is met een vertrekvertraging van 93 minuten uitgevoerd, omdat de startbaan was gesloten in verband met sneeuw. De startbaan moest eerst sneeuwvrij worden gemaakt (vertragingscode 76C). Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat sneeuwruimen noodzakelijk is. Er kan en mag niet worden opgestegen van een baan waarop sneeuw ligt, aldus nog steeds de vervoerder. Dit leidde tot vertraagde uitvoering van vluchten LH764 en LH765. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar de vluchtrapporten van vluchten LH764 en LH765, alsmede naar het weerrapport van 8 februari 2015, de interne e-mail van 14 maart 2017 en het dagrapport. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat uit het dagrapport kan worden opgemaakt dat de luchthaven meer dan eens gesloten was in de ochtend van 8 februari 2015 in verband met extreme sneeuwval, dat de baan gesloten was in verband met sneeuwruimen, dat de capaciteit van binnenkomende vluchten was teruggebracht naar 35 per uur, dat om 10:10 uur UTC alle inkomend en vertrekkend verkeer tot stilstand was gebracht in verband met het sneeuwruimen op de banen en dat op grond van baansluitingen 15 vluchten zijn geannuleerd. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat vlucht LH764 onderworpen was aan restricties. Er was blijkens het dagrapport sprake van sneeuwval waardoor de banen eerst sneeuwvrij moesten worden gemaakt alvorens kon worden gevlogen. De door de vervoerder beschreven weersomstandigheden worden niet door de passagiers betwist. De passagiers stellen in zijn algemeenheid dat de gestelde weersomstandigheden niet als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De vertraging wegens code 76C (removal of snow / ice / water / sand from airport) kan, anders dan de passagiers stellen, naar het oordeel van de kantonrechter dan ook als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 93 minuten is uitgevoerd. De situatie is immers niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij.
5.5.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. De passagiers betwisten dat voornoemde buitengewone omstandigheid kan doorwerken naar de vlucht in kwestie. Hierbij hebben de passagiers aangevoerd dat onderhavige situatie vergelijkbaar is met een de-icing procedure, hetgeen niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Voorts hebben de passagiers aangevoerd dat de omstandigheden waar de vervoerder zich op beroept betrekking hadden op 8 februari 2015, terwijl de vlucht in kwestie op 9 februari 2015 zou vertrekken. Om nog maar te zwijgen over het feit dat de vervoerder doet voorkomen alsof de baansluitingen dusdanig lang hebben geduurd dat de gehele planning is verstoord, aldus de passagiers. Tevens stellen de passagiers dat tot 12:02 uur (lokale tijd) op 8 februari 2015 de baan gesloten was. De vervoerder had zodoende ruim de tijd om de vertraging te minderen dan wel te beperken. De vervoerder heeft de stellingen van de passagiers gemotiveerd weersproken en daartoe aangevoerd dat vluchten LH764 en LH765 achter elkaar werden uitgevoerd. Mede door het tijdsverschil werden de vluchten op twee verschillende dagen, maar nog steeds achter elkaar uitgevoerd, aldus de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat hetgeen de passagiers over de baansluiting stellen, de feiten en omstandigheden niet anders maken. Hoe lang of hoe kort of hoe frequent het één en ander heeft geduurd, het sneeuwruimen en de ijsbehandeling hebben geleid tot een vertrekvertraging van vlucht LH674. De passagiers hebben verder nog gesteld dat capaciteitsproblemen geen buitengewone omstandigheden opleveren. De vervoerder heeft deze stelling eveneens gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat het niet om “alledaagse” capaciteitsproblemen ging, maar om winterse weersomstandigheden met alle gevolgen van dien (sneeuwruimen, ijsbehandeling van het vliegtuig). Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende gebleken dat de vertraging van vlucht LH764 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vluchten waren immers onderdeel van rotatievlucht München-Mumbai-München. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH765 werkt dan ook door naar onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de vlucht 67 minuten. Dit betekent dat een vertraging van 26 minuten is ingehaald. In deze stand van zaken wordt een vertrekvertraging van 67 minuten aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
De passagiers stellen dat de restricties niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij, onder meer, aangevoerd dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht. De passagiers betwisten het voornoemde en stellen dat de vervoerder hen ook had kunnen omboeken naar andere vluchten (LX155, LX724, DL49) naar Amsterdam-Schiphol Airport. Hierbij hebben de passagiers aangevoerd dat de vervoerder 100% eigenaar is van Swiss en de samenwerking dan ook goed behoort te zijn. De passagiers hebben echter nagelaten om aan te tonen dat op vluchten LX155, LX724 en DL49 plaatsen voor hen beschikbaar waren, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Voorts stellen de passagiers dat de vervoerder voldoende buffer in het schema dient aan te houden. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk. De vertrekvertraging van de onderhavige vlucht was echter dusdanig dat dit niet met de redelijke buffer van 20 minuten kon worden opgevangen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter