In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Mumbai naar Amsterdam op 9 februari 2015. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk sneeuwval die leidde tot een sluiting van de startbaan.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Verordening, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijs geleverd dat de vertraging van de vlucht LH765, die onderdeel was van een rotatievlucht, het gevolg was van sneeuwruimen. De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging door deze omstandigheden was veroorzaakt en dat deze omstandigheden doorwerkten naar de vlucht van de passagiers.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de vervoerder had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.