In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O., ook bekend als Turkish Airlines, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier, die een vervoersovereenkomst had met de vervoerder, arriveerde meer dan drie uur later dan gepland op haar eindbestemming, wat aanleiding gaf tot de vordering van Flightright voor een compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De vervoerder betwistte de vordering en deed een beroep op buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de vertraging zouden hebben veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had niet aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen, en de stellingen van Flightright werden niet voldoende weersproken.
Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de vordering van Flightright tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening toewijsbaar was. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 600,00 aan Flightright, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Flightright niet had aangetoond dat deze kosten verschuldigd waren volgens de geldende richtlijnen.