ECLI:NL:RBNHO:2022:3354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
8978535 \ CV EXPL 21-376
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Vancouver naar Amsterdam op 2 augustus 2019. De passagiers arriveerden vijf uur later dan gepland op hun eindbestemming, wat hen aanleiding gaf om compensatie te eisen op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie en wees de vordering toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de vervoerder, die in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 6 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8978535 \ CV EXPL 21-376
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden pro se en beiden in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kind
[minderjarige]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. K.R. Bottema (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Frankfurt (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 januari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Vancouver (Canada) via Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam op 2 augustus 2019.
2.2.
Vlucht LH493 van Vancouver naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht naar de eindbestemming hebben gemist. De passagiers zijn hierdoor vijf uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
Yource B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 270,00 althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- afgifte van het certificaat voor internationale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-verordening (1215/2012) middels het formulier van bijlage I van die verordening.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van rotatievlucht Frankfurt-Vancouver-Frankfurt (vluchten LH492 en LH493). Beide vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd (toestel D0ABVR). De voorafgaande vlucht (vlucht LH492) is vertraagd uitgevoerd wegens slotrestricties. De vlucht is hierdoor met een vertrekvertraging van drie uur en één minuut uitgevoerd, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vervoerder de “
Slot Revision Message” overgelegd van vlucht LH492, alsmede de vluchtrapporten van LH492 en LH493. Uit de “
Slot Revision Message” kan worden opgemaakt dat de luchtverkeersleiding om 13:34 uur UTC aan het toestel een nieuw slot van 15:53 uur UTC (17:53 uur lokale tijd) heeft toegekend wegens code 81. Code 81 staat voor: “
ATFM Due To ATC En-route Demand/ Capacity, Standard Demand / Capacity Problems”.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. In beginsel is het juist dat door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties, in verband met code 81, een buitengewone omstandigheid kunnen vormen. Door de vervoerder is echter een onvolledig vluchtrapport van vlucht LH492 in het geding gebracht waaruit niet kan worden opgemaakt wat de vertrekvertraging is geweest wegens code 81. In het vluchtrapport worden immers geen vertragingscodes vermeld. Doordat de vervoerder een onvolledig vluchtrapport van LH492 heeft overgelegd valt daarbij niet na te gaan of de vertraging van deze vlucht enkel is veroorzaakt wegens code 81, of dat er wellicht (mede) een andere oorzaak aan de vertraging ten grondslag ligt. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om dit te onderbouwen, nu hij een beroep doet op buitengewone omstandigheden.
5.6.
Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht LH492 is vertraagd wegens buitengewone omstandigheden, kan het gedeelte van de vertraging van de vlucht in kwestie dat ziet op het met vertraging binnenkomen van de voorafgaande vlucht, code 93, evenmin worden aangemerkt als een vertraging als gevolg van buitengewone omstandigheden. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport van onderhavige vlucht code 32 genoemd. De vervoerder doet ten aanzien van deze code geen beroep op buitengewone omstandigheden. De conclusie is dat het ervoor gehouden moet worden dat de vertraging van vlucht de vlucht in kwestie niet het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 270,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
5.11.
De passagiers hebben tevens gevorderd om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening (1215/2012) af te geven, hetgeen zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.070,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 2 augustus 2019 en over € 270,00 vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,65;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter