ECLI:NL:RBNHO:2022:3357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
9165743 \ CV EXPL 21-2652
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht en verzoek om certificaat na Brexit

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Easyjet Airline Company Limited. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Belfast International Airport op 19 mei 2019, die echter werd geannuleerd. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een stroomstoring in Manchester die de brandstoftoevoer beïnvloedde.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagier met meer dan 38 uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen en dat de vervoerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Verordening. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het verzoek van de passagier om een certificaat op basis van de herziene EEX-Verordening 1215/2012 werd afgewezen, omdat de procedure na de overgangsperiode van Brexit was ingesteld.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vervoerder de passagier moet compenseren voor de annulering van de vlucht en de bijbehorende kosten moet vergoeden. De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, die ongelijk heeft gekregen in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9165743 \ CV EXPL 21-2652
Uitspraakdatum: 13 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de vennootschap naar buitenlandse recht Easyjet Airline Company Limited
statutair gevestigd te London (Luton Airport), Verenigd Koninkrijk
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. B. Koolhaas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 16 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Belfast International Airport, Ierland, op 19 mei 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 44,77, althans € 48,40, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- de proceskosten en de nakosten; - een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de vlucht van Amsterdam naar Belfast, wordt als volgt overwogen. Vast staat dat de vlucht van de passagier is geannuleerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder voert aan dat hiervan sprake is. Hij voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een stroomstoring te Manchester waardoor de voor het vliegverkeer noodzakelijke brandstof niet kon worden geleverd. De generatoren te Machester werkte ook niet. De annulering is derhalve veroorzaakt door een van buiten de invloedsfeer van de vervoerder gelegen oorzaak. Indien een derde partij de voor het vliegverkeer noodzakelijke brandstof niet kan leveren dan kan dit niet aan de vervoerder worden aangerekend, aldus de vervoerder.
4.4.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, volgens planning zou de passagier op 19 mei 2019 om 22:25 uur lokale tijd aankomen in Belfast. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar een alternatieve vlucht met geplande vertrek op 21 mei 2019 om 12:40 uur lokale tijd. Niet weersproken is dat de passagier met een vertraging van meer dan 38 uur is aangekomen op diens eindbestemming. De vervoerder voert aan dat hij door de passagier om te boeken naar een alternatieve vlucht met gepland vertrek binnen 48 uur aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
4.5.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt echter dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. Ook mede gelet op de vertraging op de eindbestemming kan derhalve niet zonder nadere onderbouwing van de vervoerder worden aangenomen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken.
4.6.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de annulering van de vlucht.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de annulering van de vlucht worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd met betrekking tot de voorafgaande correspondentie doet ten aanzien van onderhavige geschil niet ter zake, zodat de kantonrechter hier verder niet op in zal gaan.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, zoals gevorderd.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.12.
Ten aanzien van het verzoek om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 overweegt de kantonrechter als volgt. De vervoerder is statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Per 31 januari 2020 is het Verenigd Koninkrijk geen lid meer van de Europese Unie. Er gold een overgangsperiode tot en met 31 december 2020. Artikel 67 lid 2 onder a van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: Terugtrekkingsakkoord) bepaalt samengevat dat Verordening (EU) nr. 1215/2012 nog slechts van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn gegeven inzake gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingesteld en op voor het eind van de overgangsperiode verleden of geregistreerde authentieke akten en goedgekeurde of getroffen gerechtelijke schikkingen. De dagvaarding dateert van 16 april 2021. De procedure is derhalve ingesteld na het aflopen van de overgangsperiode. De kantonrechter zal dit verzoek dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 294,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 19 mei 2019, en over € 44,77 vanaf 16 april 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter