ECLI:NL:RBNHO:2022:3444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
C/15/326890 / KG ZA 22-157 (uitwerking)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen de realisatie van een uitbouw aan een woning en de gevolgen voor lichtinval en uitzicht

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, heeft de voorzieningenrechter op 8 april 2022 een verkort vonnis uitgesproken in een kort geding tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde]. [gedaagde] wenst een uitbouw aan zijn woning te realiseren, maar [eiser] heeft bezwaren geuit omdat deze uitbouw licht in haar woning en tuin wegneemt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de hinder die door de uitbouw ontstaat, in een bodemprocedure als onrechtmatig zal worden geacht. De voorzieningenrechter overweegt dat de uitbouw binnen de toegestane afmetingen valt en dat de impact op de lichtinval en het uitzicht niet zodanig is dat dit de grenzen van het aanvaardbare overschrijdt. De rechter wijst erop dat er geen recht bestaat op een onbeperkt vrij uitzicht en dat de hinder die [gedaagde] veroorzaakt, binnen aanvaardbare grenzen blijft. De vorderingen van [eiser] om de uitvoering van de bouwplannen te verbieden en de oorspronkelijke staat te herstellen, worden afgewezen. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326890 / KG ZA 22-157
Uitwerking van vonnis in kort geding van 8 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Spieker te [plaats] .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
Op 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking. Deze is aan partijen verstrekt op 13 april 2022.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 6
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5
  • de plaatsopneming van 8 april 2022
  • de mondelinge behandeling van 8 april 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Spieker, namens [gedaagde] .
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Jansen voornoemd,
  • [gedaagde] , bijgestaan door mr. Spieker voornoemd.
Tevens waren aanwezig:
  • [betrokkene 1] (een vriendin van [eiser] )
  • de partner van [gedaagde]
  • Mr. S. Matheij (kantoorgenoot van mr. Spieker)
1.3.
Ter zitting is bepaald dat verkort vonnis zal worden gewezen op 8 april 2022 en dat uiterlijk op 15 april 2022 een uitwerking daarvan zal volgen.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn buren. [gedaagde] wenst een uitbouw aan zijn woning te laten realiseren, waarvoor de werkzaamheden al zijn gestart. [eiser] heeft bezwaren tegen de uitbouw, omdat de uitbouw licht in haar woning en tuin wegneemt. Daarom moet het [gedaagde] verboden worden (verdere) uitvoering te geven aan zijn huidige bouwplannen, waarbij de oorspronkelijke staat moet worden hersteld.
De voorzieningenrechter overweegt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de door de uitbouw ontstane hinder in een bodemprocedure onrechtmatig zal worden geacht en wijst de vorderingen af.

3.Feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel met tussenwoning gelegen aan [adres 1] te [plaats] . [gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen perceel met hoekwoning gelegen aan [adres 2] te [plaats] .
3.2.
Op 25 maart 2021 heeft [gedaagde] per WhatsApp aan [eiser] laten weten dat hij overweegt om een grotendeels vergunningvrije uitbouw aan zijn woning te realiseren. Daarbij schrijft [gedaagde] dat hij [eiser] in dit stadium al benadert, omdat een uitbouw naar achteren invloed heeft op het uitzicht vanuit de woning en tuin van [eiser] . De door [gedaagde] gewenste uitbouw zal hierna worden aangeduid als ‘de uitbouw’.
3.3.
In de maanden daarna hebben partijen (voornamelijk via WhatsApp) gecommuniceerd over de voorgenomen uitbouw. Partijen hebben middels een filmpje en het nabouwen van de constructie inzichtelijk proberen te maken welke invloed de door [gedaagde] gewenste uitbouw op het licht in de tuin en woning van [eiser] heeft. [eiser] heeft diverse keren haar bezwaren geuit tegen de uitbouw, waarna partijen gesproken hebben over mogelijke aanpassingen in afmetingen en materialen.
3.4.
Op 15 september 2021 heeft [gedaagde] per WhatsApp aan [eiser] gestuurd:
‘Ik heb doorgegeven aan het bedrijf dat ze de uitbouw een halve meter korter moeten maken. Dan houd je hopelijk wat meer uitzicht op de bomen.’
3.5.
Op 8 februari 2022 heeft [gedaagde] per WhatsApp aan [eiser] (nogmaals) bericht dat de uitbouw in de week van 11 april 2022 geplaatst zal worden. Daarbij geeft [gedaagde] aan dat hij op 9 of 10 april graag de schutting wil verwijderen.
3.6.
Eén dag later, op 9 februari 2022, heeft [gedaagde] de gedetailleerde plannen aan [eiser] doorgestuurd. Hij heeft daarnaast voorgesteld om in persoon af te spreken om over de uitbouw te praten.
3.7.
Op 20 februari 2022 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij ook een vriendin van [eiser] aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft [eiser] haar bezwaren tegen de aanbouw herhaald.
3.8.
Bij brief van 28 februari 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat het niet meer mogelijk is om de afmetingen van de aanbouw te wijzigen, maar dat kleine optische aanpassingen nog wel mogelijk zijn. [gedaagde] heeft de dakoverstek aan de zijde van [eiser] laten vervallen, wat resulteert in een verlaging van de dakstrook van vijf centimeter.
3.9.
Op 3 maart 2022 heeft [eiser] per WhatsApp aan [gedaagde] laten weten dat zij het nog steeds oneens is met de aanbouw zoals nu gepland en dat ze bezig is om zich daarover juridisch te laten adviseren.
3.10.
[eiser] heeft door iTX BouwConsult (hierna: iTX) onderzoek laten verrichten naar zon- en schaduweffecten van de uitbouw. Er zijn drie onderzoeken uitgevoerd, te weten: onderzoek 4-seizoenen bezonning, onderzoek naar de daglichtfactor en onderzoek naar het kokereffect. In het rapport ‘Bezonningsonderzoek’ van 29 maart 2022 heeft [betrokkene 2] verslag gedaan van deze deelonderzoeken (hierna: het bezonningsrapport).
3.11.
In het bezonningsrapport staat onder ‘Samenvatting’:
‘Onderzoek 4-seizoenen bezonning
Uit het 4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek komt naar voren dat op 21
maart/21 september de woning en de tuin van [adres 1] qua zon- en daglicht
gericht is op het Oosten. Dat betekent dat er in de ochtend en de vroege
middag sprake is van een redelijke toetreding van zon- en daglicht. De
voorgenomen uitbreiding van [adres 2] , aan de zuidzijde, belemmert onnodig de
toetreding van dag- en zonlicht gedurende deze uren.
Onderzoek naar de Daglichtfactor (DF)
Uit het onderzoek naar de afname van de Daglichtfactor (DF) in de wooneetkamer
van [adres 1] komt naar voren dat de Daglichtfactor (DF) afneemt met
-4,3%. Er is sprake van een verslechtering van de daglichttoetreding.
Onderzoek naar het kokereffect
Uit het onderzoek naar de afname van zicht op de vrije hemel, het zogenoemde
‘kokereffect’ komt naar voren dat door de geplande uitbreiding van [adres 2] het
zicht op de vrije hemel verder belemmerd wordt, dit leidt tot een ongewenst
kokereffect.’
3.12.
Op 6 april 2022 heeft [gedaagde] per WhatsApp aan [eiser] gestuurd:
‘Voor jouw informatie: De constructie van de uitbouw in de fabriek is een aantal weken geleden gestart en is zo goed als afgerond. Morgen vangen de eerste werkzaamheden bij mij thuis aan. Om 07:00 komt er een onderaannemer de heipalen plaatsen in mijn achtertuin. (…)’
3.13.
In reactie hierop heeft [eiser] diezelfde dag als volgt gereageerd:
‘Ik verzoek je vriendelijk morgen niet zomaar te gaan heien. In de planning en gesprekken heb jij het hierover niet gehad. Ik wil eerst een 0-meting uit laten voeren in verband met eventuele schade die zou voortvloeien uit heiwerkzaamheden.’
3.14.
Op 7 april 2022 hebben de voor de uitbouw benodigde heiwerkzaamheden in de tuin van [gedaagde] plaatsgevonden.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verbieden om uitvoering te geven aan de huidige bouwplannen voor de uitbouw, totdat een rechter anders beslist;
II. [gedaagde] te gebieden de oorspronkelijke staat te herstellen en de “pre-fab” uitbouw, voor zover deze al is gerealiseerd, te verwijderen totdat een rechter anders beslist;
III. [gedaagde] te gebieden op zijn kosten de schutting terug te plaatsen, totdat een rechter anders beslist;
IV. het heien te staken en gestaakt te houden, totdat een rechter anders beslist en ook bij afwijzing van het bovenstaande te bepalen dat het heien pas kan worden hervat, nadat de gebruikelijke nulmeting en onderzoeken hebben plaatsgevonden;
V. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] een dwangsom te betalen van
€ 50.000,00 indien hij na de betekening van dit vonnis de uitgesproken verboden overtreedt;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding tot op heden, te
vermeerderen met de nakosten; één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het plaatsen van de uitbouw zal leiden tot onrechtmatige hinder in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Indien de uitbouw doorgang vindt, wordt (zon)licht en uitzicht weggenomen uit [eiser] haar gehele leefruimte, waaronder de woonkamer, eetkamer, keuken en de tuin en ontstaat door verminderd zicht op de hemel een hinderlijk koker-effect. De hinder is bovendien permanent.
4.3.
[gedaagde] betwist dat na plaatsing van de uitbouw sprake zal zijn van onrechtmatige hinder en verwijst onder meer naar het bezonningsrapport. Uit het rapport blijkt volgens [gedaagde] dat de daglichtfactor weliswaar afneemt, dat maar de gevolgen voor [eiser] minimaal zijn. Verder betwist [gedaagde] dat sprake is van een koker-effect. In het bezonningsrapport is slechts de rechterkant van de tuin belicht, maar aan de linkerkant houdt [eiser] vrij zicht op de hemel. De woningen van partijen staan in een binnenstedelijk gebied, waardoor er een verhoogde drempel geldt voor de bepaling van onrechtmatige hinder. Een prefab uitbouw is niet makkelijk te verplaatsen of door te verkopen, omdat deze op basis van de wensen van de klant wordt gemaakt. Een bouwstop brengt daarnaast voor [gedaagde] hoge kosten met zich mee, waaronder opslagkosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die voorligt is of de door [gedaagde] voorgenomen realisatie van een uitbouw aan zijn woning zodanig is dat te verwachten valt dat de daardoor ontstane hinder tegenover [eiser] in een bodemprocedure onrechtmatig zal worden geacht. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarvoor is het volgende van belang.
5.2.
Anders dan [eiser] betoogt heeft [gedaagde] niet erkend dat sprake is van onrechtmatige hinder. Hoewel [gedaagde] inziet dat de uitbouw hinder veroorzaakt en hij
zelf ook niet heel gelukkig zou worden van een muur van drie meter hoog die zijn uitzicht verpest, is daarmee nog niet gezegd dat [gedaagde] heeft toegegeven dat hij met de realisatie van de uitbouw de grenzen van het aanvaardbare overschrijdt en dat daarom sprake is van onrechtmatigheid. Dat zal op de gebruikelijke wijze in rechte moeten worden beoordeeld.
Juridisch kader
5.3.
In artikel 5:37 BW is bepaald dat een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht aan andere erven.
Als sprake is van hinder, dan is daarmee nog niet gezegd dat deze hinder ook onrechtmatig is. Van onrechtmatige hinder kan slechts sprake zijn wanneer degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De enkele grond dat aan een eigenaar hinder wordt toegebracht is onvoldoende om aan te nemen dat degene die de hinder veroorzaakt onrechtmatig handelt. Buren zullen in bepaalde mate hinder van elkaar moeten dulden. Alleen onaanvaardbare hinder is onrechtmatig. De beoordeling of daarvan sprake is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen te treffen die deze hinder kan beperken.
Onderhavige situatie
5.4.
In deze zaak gaat het om de realisatie van een vergunningsvrije uitbouw in de bebouwde kom van een dorp gelegen in de randstad, dus in verstedelijkt gebied. Tussen partijen is niet in geschil dat de afmetingen van de uitbouw zich bevinden binnen de maximaal toegestane maatvoering voor een vergunningsvrije uitbouw. De achtertuinen van beide woningen zijn gelegen op het oosten. Die ligging brengt met zich mee dat de hoogte van de uitbouw vooral in de tweede helft van de ochtend impact heeft op de bezonning van de achterzijde van de woning van [eiser] , waar zich de woonkamer bevindt.
5.5.
[eiser] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van onrechtmatige hinder verwezen naar een bezonningsonderzoek. Uit het bezonningsrapport volgt dat de daglichttoetreding in woonkamer van [eiser] als gevolg van plaatsing van de uitbouw afneemt. [gedaagde] heeft echter terecht opgemerkt dat de gevolgen voor [eiser] slechts beperkt zijn. De resultaten uit het onderzoek naar de daglichtafname zijn vermeld in de tabel op pagina 29 van het bezonningsrapport, zoals hierna opgenomen:

{afbeelding 1}

De waardering van de daglichtfactor hangt af van de gebruiksfunctie van een ruimte. Door iTX is getoetst aan de norm ‘TNO-Licht’. TNO heeft onderstaande tabel opgesteld waarbij tegenover de daglichtfactor een beschreven kwalificatie staat.
De effecten op de daglicht toetreden zijn in kaart gebracht op onderstaande tekening uit het bezonningsrapport (pagina 30).
5.6.
Uit deze tekening en de daarbij behorende tabellen kan worden opgemaakt dat de daglichttoetreding in een groot deel van de begane grond van de woning te wensen over laat, maar ook dat van een verslechtering van die situatie als gevolg van de uitbouw nagenoeg geen sprake is.
Wat betreft de bezonning van de woning (direct invallend zonlicht) is in het voorjaar (maart - april) en in het najaar (september - oktober) in een tijdvak van 1,5 tot 2 uur, gelegen tussen circa 10:30 uur en 12:30 uur vanaf de zuidoostkant van de woning sprake van een afname van direct invallend zonlicht.
Wat betreft de bezonning van de tuin doet een vergelijkbaar effect zich voor, in die zin dat het tegen de woning aan gelegen gedeelte van de tuin (dat deel is circa 4 meter diep) in het voor- en najaar bij afwezigheid van de uitbouw tussen 12:00 uur en 14:00 uur voor circa de helft van het oppervlak direct door de zon wordt beschenen. Na plaatsing van de uitbouw zal de bezonning in dit tijdvak met ten hoogste de helft afnemen.
De rest van de tuin ondervindt van plaatsing van de uitbouw geen afname van bezonning.
Verder kan op grond van de tekeningen worden vastgesteld dat [eiser] in het tijdvak van
21 maart - 21 september gedurende de uren dat de uitbouw impact op de bezonning van de tuin heeft, in het verder naar achteren gelegen deel van de tuin directe zonlichtinval heeft.
Al met al is van verslechtering van de situatie wat betreft daglichttoetreding en bezonnning niet zodanig sprake dat de grenzen van wat aanvaardbaar is met realisatie van de uitbouw worden overschreden.
5.7.
[eiser] heeft zich in de procedure vooral teweer gesteld tegen de impact die het bouwplan heeft op het uitzicht vanuit de woning op de blauwe hemel. Niet kan worden ontkend dat die impact er is. Er bestaat echter geen recht op een in tijd onbeperkt vrij uitzicht, ook niet als onderdeel van het eigendomsrecht. Terecht heeft [gedaagde] opgemerkt dat in het bezonningsonderzoek slechts het zicht van [eiser] vanuit de woonkamer naar de rechter- en achterkant van de tuin wordt belicht. Tijdens de plaatsopneming heeft de voorzieningenrechter waargenomen dat [eiser] aan de linkerzijde van de tuin vrij uitzicht op de hemel heeft. De grootste belemmering van het vrije uitzicht op de hemel wordt gevormd door het massieve gebouw aan de achterzijde van de tuin van [eiser] . Het bestaan van die situatie mag er niet toe leiden dat een in beginsel normale hoogte van een uitbouw op de begane grond (drie meter) niet meer toelaatbaar zou zijn.
5.8.
Gelet op het voorgaande blijft de vermindering van lichtinval door plaatsing van de uitbouw, gerelateerd aan eerdere lichtinval (zonder uitbouw), naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen aanvaardbare grenzen.
5.9.
Bij de afweging van de belangen van partijen is in dit geding verder nog van belang dat de uitbouw een prefab constructie betreft. Deze is inmiddels in de fabriek gebouwd en wordt komende week in zijn geheel afgeleverd en met een kraan op zijn plaats gezet. [gedaagde] heeft toegelicht dat aanpassing van de uitbouw vóór plaatsing niet (meer) mogelijk is. Het uitstellen van de plaatsing kost € 14.000,00, te vermeerderen met opslagkosten van € 380,00 exclusief 21% btw per maand.
Dit een en ander impliceert dat een eventueel ander oordeel in een bodemprocedure dat zou nopen tot aanpassing van de constructie hoe dan ook na plaatsing in/aan het werk zou moeten plaatsvinden en bij uitstel van de bouw niet goedkoper – eerder duurder – zal zijn dan in het geval de uitbouw nu wordt geplaatst. Daarnaast moet het [eiser] vanaf begin februari 2022 duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] zijn plannen met de uitbouw zou doorzetten. [eiser] had dan ook veel eerder een kort geding procedure kunnen starten. Dat had wellicht meer ruimte geboden voor aanpassing van de uitbouw.
Conclusie
5.10.
Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om een verbod tot uitvoering van de werkzaamheden te gelasten, zodat de vordering onder I zal worden afgewezen. Dit betekent dat [gedaagde] uitvoering mag geven aan de huidige bouwplannen voor de uitbouw. Als gevolg hiervan zullen ook de overige vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00
5.12.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen, evenals de wettelijke rente over de proceskosten.
De hiervoor vermelde tekst strekt tot motivering van het vonnis dat tussen partijen op 8 april 2022 is gewezen en heeft enkel betekenis in samenhang met dat vonnis. De aanvulling is vastgesteld door mr. A.H. Schotman en is separaat verstrekt op 13 april 2022.
Tekst