ECLI:NL:RBNHO:2022:3471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9139540
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor juridische werkzaamheden en geschil over toevoeging

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor betaling van een factuur van € 732,57, bestaande uit € 637,07 aan hoofdsom en € 95,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op werkzaamheden van juridische aard die eiseres voor gedaagde heeft verricht. Gedaagde heeft de factuur betwist, met als argument dat er geen toevoeging was verleend en dat de kosten onterecht waren verhoogd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen en dat gedaagde hiertegen bezwaar had gemaakt. Echter, het bezwaar was niet gegrond verklaard en de toevoeging was niet alsnog verleend. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden aan eiseres verschuldigd was, omdat er geen bewijs was dat het bezwaar tegen de afwijzing van de toevoeging gegrond was. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, met uitzondering van de gevorderde rente, die als onredelijk bezwarend werd beschouwd. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de eisen van de wet was voldaan. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9139540 CV EXPL 21-2288
Uitspraakdatum: 13 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. R. Vos
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: D.B. Pathak (Stichting Juridisch Centrum)

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 8 december 2021 is de zaak naar de rolzitting verwezen van 12 januari 2022 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiseres] . [eiseres] heeft deze conclusie (bij vervroeging) genomen op de rolzitting van 22 december 2021. Vervolgens heeft [gedaagde] hierop gereageerd en daarbij producties gevoegd. [eiseres] heeft van de haar geboden gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op die door [gedaagde] bijgevoegde producties.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft [eiseres] benaderd nadat de toenmalige advocaat van [gedaagde] in een beroepsprocedure bij het gerechtshof Amsterdam zich heeft onttrokken in die zaak.
2.2.
[eiseres] heeft op 1 april 2019 een e-mail aan [gedaagde] gestuurd waarin onder meer staat:
Ik maak van de gelegenheid gebruik uw opdracht te bevestigen. Deze opdracht wordt aangenomen door de besloten vennootschap [eiseres] B.V. onder de toepasselijkheid van de bij dit bericht gevoegde algemene voorwaarden. (…) Voor deze zaak is een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). Deze toevoeging is afgewezen vanwege uw inkomen en/of vermogen. U hebt een peiljaarverlegging aangevraagd. Uit de stukken die u mij toonde, maak ik op dat de peiljaarverlegging is geweigerd en dat u daar bezwaar tegen hebt gemaakt. Wordt de toevoeging definitief afgewezen of ingetrokken dan bedraagt het uurtarief in deze zaak € 195,00 te vermeerderen met omzetbelasting (€ 235,95).
2.3.
Bij e-mail van 30 oktober 2019 schreef [eiseres] het volgende aan [gedaagde] :
In deze zaak is arrest bepaald en wel op 25 februari 2020. De tijd die door mij aan deze kwestie is besteed, bedraagt thans 2,5 uur hetgeen neerkomt op een vergoeding van ongeveer € 280,00 (incl. btw). Naar ik begrepen heb, is geen toevoeging verleend in deze zaak. Graag verneem ik of genoemde kosten nu bij u in rekening gebracht kunnen worden of dat u de uitkomst van zaak af wenst te wachten.
2.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 6 januari 2020 van de Commissie van bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) een uitnodiging gekregen voor het bijwonen van een hoorzitting op 7 februari 2020. In de brief staat verder dat [gedaagde] tijdens de hoorzitting kan uitleggen wat zij vindt van de beslissing waartegen bezwaar is gemaakt.
2.5.
Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft [eiseres] , voor zover van belang, het volgende aan [gedaagde] bericht:
Met het gewezen eindarrest is een einde gekomen aan deze zaak. Als bijlage ontvangt u - onder verwijzing naar mijn e-mailbericht van 1 april 2019 - mijn einddeclaratie. Aangezien ik daar niets meer over vernam, neem ik aan dat niet alsnog een toevoeging verleend is.
2.6.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] een factuur gestuurd ad € 637,07 inclusief btw met factuurdatum 5 februari 2020. Als omschrijving is opgenomen: “Werkzaamheden t/m 5 februari 2020 (2,7 uur x € 195,00).” Als bijlage is een specificatie van de uren gevoegd.
2.7.
Daarop heeft [gedaagde] , op dezelfde dag, per e-mail geantwoord:
Uw email en het arrest hebben wij ontvangen. Dank hiervoor. Wij kregen een schok van uw 2e email en declaratie van hedenmiddag. Op 30.10.2019 had u de kosten inclusief BTW Eur 280. Zie uw email: “De tijd die door mij aan deze kwestie is besteed, bedraagt thans 2,5 uur hetgeen neerkomt op een vergoeding van ongeveer € 280,00 (incl.btw). Naar ik begrepen heb, is geen toevoeging verleend in deze zaak. Graag verneem ik of genoemde kosten nu bij u in rekening gebracht kunnen worden of dat u de uitkomst van zaak af wenst te wachten.” Nu heeft u het bedrag opeens Eur 637,00 gemaakt dat is schrikbarend. Ik weet niet wat uw doel hierachter is maar u heeft geen rechtshandelingen gedaan en alleen als contact-advocaat gewerkt. Tevens schreef u op 30.10.2019 de kosten van 2,5 uur zijn Eur 280 en nu voor 2,7 uur maakt u Eur 637 is onbegrijpelijk. Ik heb u eerder aangegeven dat ik bereid ben om Eur 280 te betalen en de toevoeging in te trekken. Indien uw wensen zijn inmiddels hoog geworden dan is dit voor ons niet haalbaar. Ik verneem van u of u de nota wenst te corrigeren naar Eur 280 totaal, dan zal ik zorgen dat u Eur 280 i.i.g. betaald wordt.
2.8.
[eiseres] heeft hierop bij e-mail van 6 februari 2020 aan [gedaagde] geschreven:
Indien aan u een toevoeging is verleend, ontvang ik daar graag afschrift van. Aangezien het met u overeengekomen uurtarief inclusief btw € 235,95 bedraagt, zou bij een tijdsbesteding van 2,5 uur een vergoeding van € 280,00 niet kunnen kloppen. Kennelijk heb ik bij die opgave een vergissing gemaakt.
2.9.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij aangetekende brief van 19 augustus 2020 een aanmaning gestuurd tot betaling van het factuurbedrag van € 637,07. Daarbij heeft [eiseres] vermeld dat, bij niet betaling binnen de in die brief gestelde termijn, zij aanspraak zal maken op € 95,50 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.10.
Naar aanleiding van de brief van [eiseres] d.d. 19 augustus 2020 heeft [gedaagde] bij e-mail van 4 september 2020 onder meer aan [eiseres] bericht:
U wilde op de toevoeging wachten. Zoals u in bijlagen kunt zien, deze zaak was voor behandeling op 7.2.2020. Wij ontvingen hierna een brief dat de behandeling uitgesteld was. In deze zaak is derhalve nog steeds geen beslissing genomen, zeker door Coronacrisis. Als er een beslissing komt, ja of nee, zal ik zeker doorgeven. U schreef onderstaande email dat Eur 235,95 moesten wij betalen. Dat was mogelijk om te betalen in plaats van de toevoeging. Maar daarna zei u meer dan Eur 600,00 te gaan betalen en dat is niet haalbaar, vooral door coronacrisis zijn wij zeer slecht in financiën. Ik vertrouw niet dat er noodzaak is om hiervoor een procedure te starten omdat dan zullen wij genoodzaakt zijn te verweren. Wij willen graag in goede relatie blijven ook als u laatste keer geweigerd heeft om ons bij te staan.
2.11.
Bij e-mail van dezelfde dag schrijft [eiseres] aan [gedaagde] onder meer:
De inhoud van het bericht en de bijlage geven mij geen aanleiding een ander standpunt in te nemen ten aanzien van mijn declaratie, in de eerste plaats omdat niet duidelijk is of dit bezwaar betrekking heeft op de procedure [naam]. De dagvaarding zal binnenkort aan u betekend worden.
2.12.
Eveneens op dezelfde dag schrijft [gedaagde] aan [eiseres] per e-mail onder andere:
Hieruit kunt u opmaken dat uw vordering integraal betwist is. (…) Op de brief van RvR ziet u ook een kenmerk, waarom belt u zelf niet en informeert u zelf niet? Dit is toch door u aangevraagd? Wij hebben slechts één bezwaarzaak bij de RvR en dat is van [naam]. Lijkt alsof u vertrouwen te kort hebt in de klanten.
2.13.
Bij brief van 4 september 2020 heeft [eiseres] de RvR verzocht om inlichtingen omtrent de bezwaarprocedure bij de RvR tegen de afwijzing van de toevoeging van [gedaagde] . [eiseres] heeft bij die brief als bijlage de brief van 6 januari 2020 van de RvR aan [gedaagde] gevoegd.
2.14.
[eiseres] heeft bij e-mail van 27 januari 2021 aan [gedaagde] geschreven:
Na onderstaand bericht is niet meer van u vernomen. De Raad voor Rechtsbijstand reageerde niet op een informatieverzoek dat ik in september 2020 verstuurde (bijlage). Voor de volledigheid: de betreffende toevoeging is niet door mij, maar door de advocaat die eerder voor u optrad, aangevraagd. Ik heb evenmin geweigerd u bij te staan dus die opmerking kan ik niet plaatsen. Behoudens onderbouwd tegenbericht ga ik er van uit dat het bezwaar tegen de niet-verlening van de toevoeging ongegrond is verklaard. Indien bijgaande declaratie niet uiterlijk 2 februari 2021 is voldaan, zal deze kwestie aan de rechter voorgelegd worden.
2.15.
[gedaagde] heeft het gefactureerde bedrag niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 732,57. De vordering bestaat uit € 637,07 aan hoofdsom en € 95,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met rente, proceskosten, nakosten daaronder begrepen en rente over de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden (van juridische aard) heeft verricht en [gedaagde] daarvoor een factuur heeft gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur echter, ondanks sommatie, onbetaald gelaten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij [eiseres] bereid heeft gevonden om haar te vertegenwoordigen op basis van een toevoeging in een appelzaak. Die zaak was al behandeld door een andere advocaat. [eiseres] heeft alleen een kort rolbericht gemaakt namens [gedaagde] . Door een fout van de Belastingdienst heeft de RvR de toevoeging afgewezen. Inmiddels heeft de Belastingdienst de fout gecorrigeerd en komt [gedaagde] wel in aanmerking voor een toevoeging. Tegen de beslissing van de RvR heeft [gedaagde] bezwaar ingediend. De geplande hoorzitting is vanwege Corona echter opgeschort en er is nog geen nieuwe datum. Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres] op 30 oktober 2019 haar heeft verzocht om € 280,00 te betalen. [gedaagde] was daartoe bereid, maar later verhoogde [eiseres] dat bedrag naar € 637,00 zonder dat zij nieuwe werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] heeft de verhoging op 4 september 2020 betwist en heeft geen declaratie van werkzaamheden ontvangen die de verhoging rechtvaardigen. [gedaagde] is de vordering niet verschuldigd, zolang de toevoeging niet is afgewezen. Verder betwist [gedaagde] de bijkomende rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn omdat de vertraging voor risico van de rechtsbijstandsverlener komt. Ook betwist [gedaagde] de proceskosten verschuldigd te zijn, omdat zij rauwelijks is gedagvaard. Na afwijzing van de vordering is [gedaagde] voornemens om alsnog € 280,00 vrijwillig aan [eiseres] te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht in het kader van een beroepszaak. Ook staat vast dat de vorige advocaat van [gedaagde] ten behoeve van die beroepszaak een toevoeging heeft aangevraagd bij de RvR en dat die toevoeging is afgewezen. [gedaagde] heeft tegen die afwijzing bezwaar gemaakt bij de RvR.
5.2.
Naar aanleiding van het door [gedaagde] ingestelde bezwaar op de afwijzing, heeft [gedaagde] bij brief van 6 januari 2020 een uitnodiging gekregen voor een hoorzitting op 7 februari 2020. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze zitting vanwege Corona is opgeschort. Het verweer van [gedaagde] dat op het bezwaar nog niet is beslist en dat de afwijzing dus nog niet definitief is, wordt als niet onderbouwd verworpen. [gedaagde] heeft niets overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt daarover. Dat had wel op haar weg gelegen omdat zij het bezwaar heeft ingediend en de correspondentie daarover (zoals uit de brief van 6 januari 2020 blijkt) aan haar is gericht. [gedaagde] heeft noch van de aangevoerde opschorting noch van het vervolg daarvan stukken overgelegd. Ook indien [gedaagde] niets meer over de voortgang van de bezwaarschriftprocedure zou hebben ontvangen, dan had het op haar weg gelegen om daar naar te informeren en dat met stukken te onderbouwen. Daarvan is echter niet gebleken. De blote stelling van [gedaagde] in haar laatste schriftelijke reactie dat het kernprobleem zou zijn dat [eiseres] de toevoeging niet op haar naam heeft laten zetten, wordt dan ook gepasseerd.
5.3.
De conclusie is dat niet is gebleken dat het bezwaar tegen de afwijzing van de toevoeging gegrond is verklaard en dat de toevoeging alsnog is afgegeven. [gedaagde] is daarom vergoeding aan [eiseres] verschuldigd voor de door [eiseres] verrichte werkzaamheden. Niet is gebleken dat [gedaagde] het in de opdrachtbevestiging genoemde uurtarief van € 235,95 inclusief btw heeft betwist. Evenmin is gebleken dat de door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde urenspecificatie van 2,7 niet juist zou zijn. De gevorderde hoofdsom zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen. De overige stellingen van [gedaagde] laat de kantonrechter buiten beschouwing omdat zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.4.
Ten aanzien van de gevorderde rente beroept [eiseres] zich op een beding dat is opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te toetsen of er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn 93/13 van de EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Omdat de overeengekomen rente aanmerkelijk hoger is dan de geldende wettelijke rente en [eiseres] tevens geen omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het beding niet onredelijk bezwarend is, is de kantonrechter van oordeel dat dit beding onredelijk bezwarend is en daarom moet worden vernietigd. De primair gevorderde rente zal dan ook worden afgewezen. De subsidiair gevorderde wettelijke schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, omdat uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat [eiseres] , na vernietiging van een oneerlijk beding, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
5.5.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.6.
Gelet op de bij de feiten aangehaalde correspondentie tussen partijen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet rauwelijks is gedagvaard, zoals zij heeft aangevoerd. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 62,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 732,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 95,50 vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 90,52
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 62,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter