ECLI:NL:RBNHO:2022:3496

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
15.870443.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ongeveer 10 maanden deel uitmaakte van een criminele organisatie. Deze organisatie had als doel buitenlandse toeristen en carnavalgangers op te lichten of af te persen door hen veel hogere bedragen te laten betalen voor taxiritten dan het standaardtarief. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende manieren klanten in de aankomsthal van Schiphol aanspraken en zich voordeden als bonafide taxichauffeurs. Eenmaal in de taxi werden klanten vaak geconfronteerd met exorbitante ritprijzen, waarbij druk werd uitgeoefend om te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 134 dagen, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, wat zwaar werd aangerekend. De vorderingen van benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de schade niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder een pistool en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870443-17 (P)
Uitspraakdatum: 21 april 2022
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 maart 2022, 29 maart 2022 en 7 april 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 11 april 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten één of
meer misdrijven omschreven in:
- artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld), en/of
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing), en/of
- artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (oplichting), en/of
- artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang), en/of
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging), en/of
- artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling), en/of
- artikel 304 aanhef en onder sub 2 van het Wetboek van strafrecht (mishandeling, mishandeling met voorbedachte raad en/of zware mishandeling van een of meer ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn / hun bediening), en/of
- artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van de categorie(ën) II en III van de Wet wapens en munitie);
Feit 2:
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Amsterdam, (in een woning, perceel: Zonzeelstraat 5-2) een vuurwapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen (merk: Fabrique Nationale [Browning], model HP-35 High Power, met kaliber 9 mm x19) en/of 6 patronen (met kaliber 9 mm x 19), althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding3.1 Taxidiensten op Schiphol

De luchthaven Schiphol heeft voor het aanbieden van taxidiensten een proces ingericht. Volgens dat proces wachten chauffeurs met hun voertuig in taxibuffers totdat zij via een geautomatiseerd systeem worden opgeroepen naar een standplaats met 14 plekken, gelegen op de A-baan van de aankomstpassage, naast het Jan Dellaertplein.
Ten tijde van de tenlastegelegde periode had men op de luchthaven Schiphol te maken met taxichauffeurs die geen gebruik wilden of mochten maken van de A-baan. Dit zorgde voor ongeregeldheden in of aan de openbare weg. De wijze waarop deze taxichauffeurs hun diensten aanboden leidde tot ongewenste situaties, waaronder oplichting van klanten.
Start onderzoek 13Bisbee
Naar aanleiding van een aanhouding op heterdaad van een bij een vermoedelijke oplichting te Schiphol betrokken verdachte, werden op diens telefoon chatgesprekken aangetroffen. Op de daaraan deelnemende contactpersoon “Mario Turk Ronselaar”, een bijnaam van Tarik [medeverdachte 1], is op 3 januari 2017 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 13Bisbee. Uit dat onderzoek zijn onder meer de volgende incidenten bekend geworden.
3.2
Zaakdossiers
[aangever 1] en [aangever 2] afkomstig uit Zwitserland
Op 10 januari 2017 landen [aangever 1] en [aangever 2] op Schiphol. Zij worden aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] of zij een taxi nodig hebben en lopen met hem mee naar een taxi die ter hoogte van het Sheraton hotel geparkeerd staat. Samen met [medeverdachte 1] stappen zij in bij de medeverdachte [medeverdachte 7], die de chauffeur is. [aangever 1] verklaart dat hij bewust heeft gekeken naar een taxameter, maar die niet ziet; er is geen prijsafspraak gemaakt. Uiteindelijk betalen zij € 98,-, waar dit volgens een formule van de Rijksoverheid (hierna: de maximum ritprijs) € 55,39 maximum had moeten zijn.
[aangever 3] afkomstig uit Italië
Op 18 januari 2017 wordt [aangever 3] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1], waarna zij met hem naar het Sheraton hotel loopt. Daar stappen zij samen in een taxi, die wordt bestuurd door de medeverdachte [medeverdachte 7]. [medeverdachte 1] vertelt haar, aldus haar verklaring, dat zij met kaart kan betalen en dat de rit vermoedelijk niet meer dan € 90,- zal kosten. Bij hotel Casa 400 in Amsterdam aangekomen blijkt zij toch niet met kaart te kunnen betalen; de taxi rijdt op en neer naar het Amstelstation zodat [aangever 3] kan pinnen. Aan het eind van de rit staat er € 74,95 op de taxameter, terwijl de maximum ritprijs € 51,07 is. [aangever 3] ontvangt een kwitantie waarop staat dat er een toeslag van € 25,- is berekend.
[aangever 4] afkomstig uit Japan
Op 24 januari 2017 wordt [aangever 4] op Schiphol aangesproken door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] met het verzoek of hij een taxi wil hebben. Beiden hebben zij een bordje met taxi om de nek hangen. [medeverdachte 6] draagt verder nog een geel hesje. Even later stappen ze alle drie in de taxi, die in een van de parkeergarages van Schiphol staat. [aangever 4] verklaart dat hij geen taxameter ziet en hoort dat de deuren op slot gaan. Ongeveer 2 kilometer voor zijn hotel vertrouwt [aangever 4] het niet en vraagt of ze willen stoppen. Hij krijgt te horen dat hij € 300,- moet betalen. Hij zegt dat dit teveel is, dat hij eerder € 40,- voor een rit naar Amsterdam heeft betaald, maar betaalt toch omdat de deuren nog steeds op slot zitten. De dag daarna doet [aangever 4] aangifte. De maximum ritprijs is € 44,83.
[aangever 5] afkomstig uit China
Op 14 februari 2017 wordt [aangever 5] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1], die hem een taxi aanbiedt. Ze lopen samen naar een taxi die ter hoogte van de shuttles bij Aankomsthal 3 staat en stappen in; de verdachte zit achter het stuur. [aangever 5] verklaart dat de bijrijder ([medeverdachte 1]) op de plaats van bestemming zegt dat de rit € 180,- kost. Hij geeft eerst € 30,-, dan nog € 50,00 en in totaal uiteindelijk € 130,- omdat ze om meer geld blijven vragen en hem niet laten uitstappen. De maximum ritprijs is € 24,49.
[aangever 6] afkomstig uit Engeland
Op 14 februari 2017 worden [aangever 6] en zijn vriendin op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 1] met de vraag of zij een taxi nodig hebben. Op de vraag wat de rit kost krijgt hij als antwoord dat de taxi op de meter rijdt, aldus [aangever 6]. Ze steken de busbanen over en stappen met z’n drieën in bij de medeverdachte [medeverdachte 5], die rijdt. Er is een taxameter aanwezig, maar [aangever 6] ziet niet dat die oploopt. Eenmaal bij het hotel, verzoekt [medeverdachte 1] hen om met hem uit te stappen om de bagage te pakken. De chauffeur blijft zitten. Buiten krijgen zij te horen dat te rit € 98,- kost en wijst [medeverdachte 1] op de taxameter, waar dat bedrag ineens op staat. [aangever 6] merkt dat aandringen geen zin heeft; [medeverdachte 1] schrijft een kwitantie uit en hij betaalt. De maximum ritprijs is € 40,82.
[aangever 7] afkomstig uit Zweden
Op 19 februari 2017 stapt [aangever 7] in de taxi bij de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] – die hem aansprak op Schiphol – , stapt ook in de taxi. Als verklaring voor het aantal personen in de taxi wordt gezegd dat de chauffeur in opleiding is. Er zit een taxameter in de auto, maar [aangever 7] verklaart dat deze niet wordt aangezet. Bij het hotel aangekomen, tikt de chauffeur het bedrag van € 595,- in op de taxameter. [aangever 7] zegt dat dit te veel is en dat ze € 50,- hadden afgesproken. Als hij zijn portemonnee tevoorschijn haalt, pakt [medeverdachte 1] daar € 300,- uit. Ook pakt hij zijn fotocamera weg uit zijn tas. Vervolgens rijden ze langs twee pinautomaten, waar [aangever 7] onder druk nog eens € 150,- pint en overhandigt. Dit terwijl de maximum ritprijs € 64,54 is.
[aangever 8] afkomstig uit Schotland
Op 27 maart 2017 wordt [aangever 8] aangesproken door 2 personen, waaronder de medeverdachte [medeverdachte 2], met de vraag of hij een taxi nodig heeft. [aangever 8] en [medeverdachte 2] stappen samen in bij de verdachte, die de chauffeur is. Bij het hotel in Den Haag aangekomen staat de taxameter op € 120,-. Dan drukt de verdachte op een knop en verspringt de meter naar € 395,-, aldus [aangever 8] in zijn aangifte. Hij is alleen, het is laat en zijn bagage lag nog achterin; [aangever 8] voelt zich een beetje geïntimideerd en betaalt. Hij krijgt een kwitantie. De maximum ritprijs is € 118,13.
[aangever 9] afkomstig uit India
Op 30 maart 2017 wordt [aangever 9] op Schiphol aangesproken door de medeverdachte [medeverdachte 3] met de vraag of zij een taxi nodig heeft. Hij brengt haar naar een parkeergarage, waar ze bij de medeverdachte [medeverdachte 4] in de auto stapt. Er zit nog een bijrijder in de auto. Op de vraag van [aangever 9] waarom dat zo is, geeft deze aan dat het de eerste werkdag is van de chauffeur en hij hem aan het opleiden is. Ze spreken af, zo verklaart zij, om op de meter te rijden naar een hostel op het Bijlmerplein in Amsterdam. In de buurt van de Amsterdam Arena moet zij eerst € 249,- betalen. Zij pakt een biljet van € 500,- en de prijs wordt € 299,- en vervolgens € 399,-. Deze bedragen krijgt [aangever 9] te zien op “een soort mobiel pinapparaat, waarop de bijrijder bezig was”. Ze leggen haar uit dat er belasting bij komt en dat zij die terug kan vragen. [aangever 9] wil dat de taxi stopt, maar ze rijden naar het Nelson Mandelapark. Daar grijpt de bijrijder haar stevig vast en gooit hij haar uit de taxi, samen met haar bagage. Uiteindelijk heeft zij € 425,- betaald en ontvangt zij na haar verzoek om een bon, een afgescheurd briefje met daaroponder meer de tekst “Aanbetaald € 409,-”. De maximum ritprijs is € 51,79.
[aangever 10] afkomstig uit China
Op 16 september 2016 wordt [aangever 10] vanaf Schiphol naar de plaats van bestemming gebracht door de medeverdachte [medeverdachte 4]. Aldaar moet hij een bedrag van € 150,- betalen. Hij gaat hier niet mee akkoord en wordt vervolgens twee uur lang rondgereden. Uiteindelijk haalt [aangever 10] zijn portemonnee tevoorschijn waarop de taxichauffeur € 80,- uit de portemonnee van [aangever 10] haalt. [aangever 10] is vervolgens uit de taxi gezet. De maximum ritprijs is € 26,65.
[aangever 11] en M. [aangever 12] afkomstig uit Japan
Op 18 september 2016 worden [aangever 11] en [aangever 12] vanaf Schiphol naar de plaats van bestemming gebracht door de medeverdachte [medeverdachte 4]. Aldaar moeten zij een bedrag van € 249,- betalen. Zij gaan hier niet mee akkoord en geven aan dat het geen normale prijs is voor de rit, waarna ze uiteindelijk een bedrag van € 120,- moeten betalen. Ze mogen niet betalen met een creditcard maar moeten geld pinnen zodat contact betaald kan worden. Ze krijgen twee bonnetjes, één met een bedrag erop van € 249,- en één met daarop een bedrag van € 120,-. De maximum ritprijs is € 37,21.
[aangever 13] en [aangever 14] afkomstig uit Italië
Op 22 november 2016 worden [aangever 13] en [aangever 14] aangesproken op Schiphol door de medeverdachte [medeverdachte 1], die later als bijrijder in de taxi stapt. Op de plaats van bestemming staat er op de taxameter een bedrag van € 78,-. Vervolgens wordt er iets met de meter gedaan en geeft de meter twee bedragen aan (€ 196,- en € 214,-). Er wordt hun verteld dat als ze niet betalen, ze naar de politie worden gebracht. Na onderhandelen zakt de prijs en betalen ze € 120,-. De maximum ritprijs is € 44,83.
3.3
Modus operandi
Uit voornoemde incidenten volgt dat de verdachte en de medeverdachten steeds volgens een min of meer gelijke manier werkten. Bij herhaling worden klanten aangesproken in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol. De verdachten hebben soms een hesje aan of een taxibordje om en desgevraagd wordt aangegeven dat er met kaart betaald kan worden en/of op de meter zal worden gereden. Eenmaal in de taxi rijden de verdachten vaak met zijn tweeën of zelfs met zijn drieën met de klant richting de plaats van bestemming. Soms zonder prijsafspraak dan weer zonder zich aan een prijsafspraak te houden, soms zonder gebruik van taxameter dan weer met een taxameter waarmee wordt gerommeld. Al dan niet op de plaats van bestemming worden de klanten geconfronteerd met een forse tot exorbitant hoge ritprijs. Als klanten protesteren tegen een te hoge ritprijs worden zij meestal geconfronteerd met in hun beleving dreigende omstandigheden, zoals stemverheffingen, het vergrendelen van de portieren, niet afgeven van bagage of het onder dwang moeten pinnen bij een geldautomaat, soms gepaard gaande met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals uiteengezet in het door haar overlegde schriftelijk requisitoir.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals verwoord in de door hem overlegde pleitnotitie. In de optiek van de verdediging is, kort gezegd, geen sprake van onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1 Overwegingen ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie)
Dit feit betreft de verdenking dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waaronder de medeverdachten, op een of meer tijdstippen in de periode van 20 november 2015 tot en met 11 april 2017, die het oogmerk had het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard, te weten diefstal met geweld en afpersing, oplichting, dwang, bedreiging en (zware) mishandeling van ambtenaren alsmede misdrijven als bedoeld in artikel 6 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en, zo ja, of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Juridisch kader criminele organisatie
Volgens vaste rechtspraak is voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en ten minste een andere persoon, met een zekere duurzaamheid en structuur. Voorts is vereist, dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van (een van) de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. Dat oogmerk – waartoe in ieder geval het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Deelneming
Om te kunnen spreken van deelneming aan de hierboven bedoelde criminele organisatie is vervolgens nodig dat aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot de organisatie, en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In ‘deelneming aan’ ligt bovendien opzet besloten. Van opzet is sprake wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Niet vereist is bovendien dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
4.3.3.2 Beoordeling ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie)
Uit de in de inleiding onder 3.2 en onder 3.3 besproken incidenten en modus operandi, in onderling verband en samenhang bezien met de op deze en andere incidenten betrekking hebbende tapgesprekken in het dossier, leidt de rechtbank af dat in de periode van 11 juni 2016 tot en met 11 april 2017 sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat het oogmerk had op oplichting dan wel afpersing van klanten. Daartoe overweegt de rechtbank ook nog het volgende.
Structuur, duurzaamheid en oogmerk
In het kader van het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband acht de rechtbank van belang dat de verdachte en medeverdachten frequent en intensief (telefonisch) contact met elkaar hadden en deel uitmaakten van diverse appgroepen die betrekking hadden op taxiritten, ronselen en oplichten. Verder maakten zij gebruik van dezelfde bonnenboekjes, waarmee “bonnen” werden uitgeschreven zonder enig herleidbaar gegeven, elkaars auto’s en elkaars diensten (ronselaar/chauffeur/bijrijder). Met betrekking tot het oogmerk van de organisatie acht de rechtbank voorts van belang dat de verdachte en medeverdachten elkaar met regelmaat op de hoogte hielden van de stand van zaken op Schiphol, waaronder het aanbod van (buitenlandse) toeristen, welke klanten mogelijk opgelicht konden worden, maar ook van de aan- of afwezigheid van handhavers aldaar. Niet alle in de tenlastelegging genoemde verdachten hadden een directe lijn met
allemedeverdachten. Desondanks blijkt uit verschillende app- en chatgroepen dat de verdachten goed op de hoogte waren van hetgeen zich op en rond Schiphol afspeelde.
De onderlinge taakverdeling bij een oplichting bestond hieruit dat de ronselaar in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol buitenlandse reizigers aansprak en zich al of niet gekleed in een geel hesje en/of met een taxi bordje om de nek voordeed als bonafide taxichauffeur. Na (telefonisch) contact tussen de ronselaar en de taxichauffeur, waarin onder meer werd gesproken over de nationaliteit van een klant en of die voor de eerste keer in Nederland was, werd de locatie afgesproken waar de taxichauffeur, de ronselaar met de klant zou treffen. Vervolgens werd de klant door de ronselaar naar de afgesproken plek begeleid alwaar de taxichauffeur klaarstond. Dikwijls stapte ook de ronselaar in. Er werd dan zogenaamd ‘twee-mans’ gewerkt. In sommige gevallen werd er ‘drie-mans’ gewerkt. Op de wijze zoals die uit de hierboven beschreven zaaksdossiers blijkt, werd de klant al dan niet naar de bestemming vervoerd en op enig moment geconfronteerd met een veel tot exorbitant hogere ritprijs dan de ritprijs zoals die op basis van de maximale ritprijs (conform het berekeningsmodel van de Rijksoverheid) zou mogen zijn. In de tap- en chatgesprekken wordt gesproken over het rijden op tarief 2, de meter afrekenen per persoon of het verhogen van de prijs met belasting. Daar waar de toerist het gewenste bedrag niet wilde betalen en protesteerde, werd druk uitgeoefend om de toerist toch te bewegen tot afgifte van geldbedragen en daarmee de te hoge ritprijs te betalen. Dit werd gedaan door stemverheffing, onderling discussiëren in een voor de klant onverstaanbare taal, het vergrendelen van de portieren, het niet afgeven van bagage, te suggereren dat gebeld werd met de politie, langer rond te rijden en/of langs een geldautomaat te rijden en dwingen tot het pinnen van geld. Soms ging dit gepaard met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen, wat een zodanig dreigende sfeer deed ontstaan dat veeleer sprake was van afpersing.
Het bedrag dat werd buit werd gemaakt, werd meestal tussen de ronselaar, taxichauffeur en eventueel de tweede bijrijder verdeeld.
In het kader van het gestructureerde en duurzame samenwerkingsverband en met betrekking tot het oogmerk van de organisatie acht de rechtbank voorts van belang de vele tapgesprekken die deel uitmaken van het (140 Sr) dossier waarin door de verdachten wordt gesproken over het ‘laaien’ (ronselen), ‘raggen’, ‘snijden’, en ‘verneuken’ (oplichten) van toeristen en de WhatsApp groepen waarin onder andere wordt gesproken over: ‘licht hem maar op als het opgelicht kan worden’ en ‘Wij rammen de klanten’.
Tijdens carnaval in 2017 werden in onderling overleg de oplichtingswerkzaamheden van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] tijdelijk verplaatst naar het zuiden van Nederland, waar een vergelijkbare werkwijze werd gehanteerd voor het oplichten en afpersen van klanten.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachten met een misdadig doel klanten ronselden op Schiphol, maar ook elders in het land.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorenstaande genoegzaam vast dat de strafbare feiten of pogingen daartoe in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had. Kortom, er was sprake van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 326 en 317 Sr.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten in het dossier dat de organisatie - anders dan oplichting en afpersing - ook het plegen van andere misdrijven tot oogmerk had en evenmin bevat het dossier voldoende bewijs om te komen tot bewezenverklaring van een langere periode dan is bewezenverklaard. Op basis van de grote hoeveelheid WhatsApp-groepen stelt de rechtbank vast dat in de periode van 20 november 2015 tot 11 juni 2016 weliswaar sprake is geweest van onderling contact op grote schaal, maar dat dit telkens strekte tot het in georganiseerd verband plegen van een of meer andere misdrijven zoals beschreven in de tenlastelegging, is niet komen vast te staan.
Rol van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij twee van de voornoemde incidenten fungeerde als taxichauffeur ([aangever 5], op 14 februari 2017 en [aangever 8] op 27 maart 2017). Dat de verdachte al vanaf 11 juni 2017 deel uit maakte van de criminele organisatie leidt de rechtbank af uit chat- en tapgesprekken waarin hij de specifieke terminologie van de organisatie gebruikt. Zo vraagt hij aan de medeverdachte [medeverdachte 1] of er nog ‘gelaaien’ wordt op Schiphol. Verder spreekt de verdachte over ‘snijden’ en dat hij gegarandeerd geld geeft aan [medeverdachte 1]. Verdachtes bijdrage blijkt ten slotte uit ook uit de volgende chatgesprekken, waarin hij aangeeft: ‘Ik zei rond de bankoe (€50,-), anders wou die niet mee, je moet gewoon zeggen er is ook 100 taks, schijt gewoon twee barkie (€100,-)’ en ‘Ouwe, licht hem maar op als het opgelicht kan worden. De meter moet je per persoon afrekenen’.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte in zijn algemeenheid wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie tot het plegen van misdrijven. Met zijn handelingen heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van oplichting en afpersing.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte in zijn algemeenheid wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie tot het plegen van misdrijven. Met zijn handelingen heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van oplichting en afpersing.
ConclusieConcluderend acht de rechtbank, op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – kort gezegd –heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, op de wijze zoals hierna in de rubriek ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid. De criminele organisatie werd gevormd door in ieder geval de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], A.J. [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7].
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 11 juni 2016 tot en met 11 april 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Eindhoven, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten één of
meer misdrijven omschreven in:
- artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (afpersing), en/of
- artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (oplichting);
Feit 2:
hij op 11 april 2017 te Amsterdam, in een woning, perceel: Zonzeelstraat 5-2 een vuurwapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen (merk: Fabrique Nationale [Browning], model HP-35 High Power, met kaliber 9 mm x19) en 6 patronen (met kaliber 9 mm x 19), althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III van die Wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank een of meer feiten bewezen acht, gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer aan de orde is. Daarnaast wijst de raadsman erop dat de verdachte na de onderhavige feiten niet meer met justitie in aanraking is geweest.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft ongeveer 10 maanden deel uitgemaakt van een criminele organisatie die tot doel had om vooral buitenlandse toeristen maar ook carnavalgangers op te lichten dan wel af te persen door steeds (veel) meer geld te laten betalen voor taxiritten dan het standaardtarief. De verdachte en de medeverdachten hebben in die periode bij herhaling klanten aangesproken in de aankomsthal of op de openbare weg in de nabijheid van Schiphol en zich daarbij voorgedaan als bonafide taxichauffeurs dan wel taxichauffeurs in opleiding. Eenmaal in de taxi reden de verdachten vaak met zijn tweeën of zelfs met zijn drieën met de klant richting de plaats van bestemming zonder (zich te houden aan een) prijsafspraak, zonder gebruik van taxameter of met een gemanipuleerde taxameter. Al dan niet op de plaats van bestemming werden de klanten geconfronteerd met een forse tot exorbitant hoge ritprijs. Als klanten protesteerden tegen de te hoge ritprijs werden zij meestal geconfronteerd met in hun beleving dreigende omstandigheden, zoals stemverheffingen, het vergrendelen van de portieren, het niet afgeven van bagage of het onder dwang moeten pinnen bij een geldautomaat, soms gepaard gaande met fysieke aanrakingen, als vastpakken en duwen met als doel de klanten te bewegen tot afgifte van geldbedragen.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte en zijn medeverdachten het vooral op buitenlandse reizigers gemunt hadden die veelal voor het eerst in Nederland op bezoek waren, omdat die een relatief makkelijke prooi vormen nu zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en niet bekend zijn met de in Nederlandse gang van zaken. Naast de financiële schade en de overlast die dat met zich mee heeft gebracht, heeft het bewezenverklaarde voor al deze slachtoffers een schaduw geworpen op hun aankomst en verblijf in Nederland, hetgeen ook blijkt uit de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachten hadden onderling contact, onder meer via chatgroepen, over hun aanpak en toonden daarbij weinig tot geen respect voor hun klanten. Het enige dat gold was of ze iemand konden “neuken, naaien, raggen of snijden”. De verdachte heeft zich daarbij slechts laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Uit de zaaksdossiers komt naar voren dat de verdachte als chauffeur optrad binnen de criminele organisatie.
Aldus heeft de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde en in het kader waarvan menig buitenlandse toerist is opgelicht en ook een Zweedse toerist is afgeperst en bestolen, substantieel afbreuk gedaan aan het imago van Nederland in het algemeen en taxichauffeurs in het bijzonder. Het deelnemen aan een criminele organisatie van deze omvang is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd.
De verdachte heeft tenslotte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie brengt gevaar met zich mee. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in zijn jeugd met politie en justitie in aanraking is geweest voor vermogensdelicten.
Redelijke termijn
De rechtbank zal daarnaast in strafmatigende zin rekening houden met een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt in ons land als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 11 april 2017, de datum van de aanhouding van de verdachte en zijn eerste verhoor als verdachte in dit onderzoek bij de politie. Dit vonnis is van 21 april 2022. Aldus is het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn geschonden met iets meer dan drie jaar. Bij de mate waarin deze termijn is overschreden heeft de rechtbank acht geslagen op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waaronder de uitvoering die is gegeven aan de onderzoekswens van de verdediging van de medeverdachten) om het horen van een (in het buitenland verblijvende) getuige alsmede de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten, doch dit kan slechts een deel van de overschrijding van deze termijn verklaren.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten, het systematische karakter daarvan en het feit dat de verdachte geen enkel besef toont in de kwalijkheid van zijn handelen, acht de rechtbank op grond van vorenstaande overwegingen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bewezenverklaarde periode, die aanzienlijk korter is dan tenlastegelegd. Daarnaast heeft de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen geacht dat het oogmerk van de organisatie mede was gericht op de misdrijven als genoemd in de artikelen 284 en 285, 300 en 304 Sr en evenmin als genoemd in artikel 26 WWM. Tenslotte waardeert de rechtbank de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie niet wezenlijk anders dan die van de medeverdachten.
Wel rekent de rechtbank verdachte zwaar aan dat hij bij zijn aanhouding in zijn woning een vuurwapen en munitie voorhanden had.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, is aangewezen. Rekening houdend met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit volgt dat de verdachte niet meer in de taxibranche werkzaam is, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een vrijheidsstraf voor de duur van 134 dagen, met aftrek van de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van enige duur acht de rechtbank gelet op de tijd die inmiddels verstreken is sinds de aanhouding van verdachte, thans niet meer opportuun.

8.Bijkomende straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen telefoontoestel met oplader, het bonnenboekje, de kentekenbewijzen en het vergunningsbewijs taxivervoer zullen worden verbeurdverklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het telefoontoestel met oplader, het bonnenboekje, de kentekenbewijzen en het vergunningsbewijs taxivervoer, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

9.Vermogensmaatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen pistool, de munitie, de pepperspray, de stroomstootwapens en de hasjiesj zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het pistool, de munitie, de pepperspray, de stroomstootwapens en de hasjiesj dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de hem begane feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot het pistool en de munitie is begaan en het ongecontroleerde bezit van de pepperspray, de stroomstootwapens, de cocaïne en de aangetroffen hoeveelheid hasjiesj in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering [aangever 6]
De
benadeelde partij [aangever 6]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 197,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 97,-) en immateriële (€ 100,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte kosten van de taxirit ad € 97,- en de immateriële schade bestaat uit smartengeld ad € 100,-.
Vordering [aangever 13]
De
benadeelde partij [aangever 13]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1120,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 120,-) en immateriële (€ 1000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte kosten van de taxirit ad € 120,- en de immateriële schade bestaat uit smartengeld ad € 1000,-.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 6] tot een bedrag van € 57,18 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu dit bedrag het teveel betaalde bedrag is voor de betreffende taxirit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 13] tot een bedrag van € 75,15 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu dit bedrag het teveel betaalde bedrag is voor de betreffende taxirit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen ten aanzien van het overige verzochte niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het toewijzen van de vorderingen, voor zover die zien op de immateriële schade geen ruimte is, gelet op het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafproces op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
groepsaansprakelijkheid
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat alle verdachten aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade geleden door de benadeelde partijen [aangever 6] en [aangever 13] nu er rechtstreeks verband bestaat tussen de deelneming van de verdachten aan de organisatie en de geleden schade. De verdachten deelden de buit en reden in verschillende formaties. De criminele samenwerking binnen de organisatie is (daarmee) van een zodanige intensiteit dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW.
10.1.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid en de verdachte niet is betrokken geweest bij de vermeende oplichting van de benadeelde partijen.
10.1.3
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader ten aanzien van de groepsaansprakelijkheid
Voor toepassing van artikel 6:166 BW moet in elk geval sprake zijn van handelen in groepsverband. Daarnaast moet sprake zijn van een eigen onrechtmatige daad van de deelnemer. Zijn deelneming aan de gedragingen in groepsverband moeten een onrechtmatige daad opleveren, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van schade hem van zijn deelneming aan de gedragingen had moeten weerhouden. Nodig is dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op schade vergroot, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot en dat de deelnemer die kans bewust heeft aanvaard. Wil een verdachte in zijn hoedanigheid van lid van een criminele organisatie aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schades die het gevolg zijn van door de criminele organisatie gepleegde misdrijven, dan zal hem ten aanzien van elk afzonderlijk misdrijf in beginsel het verwijt van onrechtmatig handelen althans enige vorm van betrokkenheid op de voet van artikel 6:166 BW moeten kunnen worden gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Uit de jurisprudentie volgt dat de enkele deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, onvoldoende is voor het aannemen van gedragingen in groepsverband. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de omstandigheden dat er in verschillende groepjes gereden werd en de buit werd verdeeld, onvoldoende concreet om de schade die de benadeelden hebben geleden aan alle verdachten toe te rekenen. De gezamenlijkheid van handelen binnen een kleiner verband van de bewezenverklaarde organisatie, zoals bij benadeelde [aangever 6] tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en bij [aangever 13] tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven medeverdachte, heeft in die concrete gevallen de kans op schade voor de slachtoffers vergroot, met name door de sfeer die in die specifieke gevallen is opgeroepen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank slechts toe te rekenen aan de bij dat incident betrokken verdachten. De wisseling in samenstelling maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid voor schade zich beperkt tot de bij dat concrete incident betrokken personen, nu van deze personen kan worden gezegd dat hun handelen ten opzichte van die specifieke benadeelde partij de kans op schade heeft vergroot en zij die kans ook bewust hebben aanvaard. Dit geldt niet voor de overige verdachten in dit dossier, die geen concrete betrokkenheid hebben bij deze feiten. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is komen vast te staan dat in genoemde incidenten, de buit daadwerkelijk is verdeeld onder alle deelnemers van de organisatie.
De rechtbank neemt aldus geen groepsaansprakelijkheid voor de vorderingen aan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de schade geleden door de benadeelde partijen [aangever 6] en [aangever 13] niet aan de verdachte kan worden toegerekend de vorderingen tot schadevergoeding beide integraal dienen te worden afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht.
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
HONDERD EN VIERENDERTIG (134) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 6]geleden schade.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 13]geleden schade.
Verklaart verbeurd:
(6) 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart, APPLE IPHONE 6, 5368382 in een zwart hoesje met oplader
(21) 1.00 STK Diverse, 5372011 bonnenboekje taxicentrale
(22) 1.00 STK Kentekenbewijs, 5385649 op naam van Balasar
(23) 1.00 STK Kentekenbewijs, 5385650 op naam van Balasar
(25) 1.00 STK Diverse, 5385655 vergunningbewijs taxivervoer
Onttrekt aan het verkeer:
(12) 1.00 STK Pistool, FN HP-35 High Power, 5368053
(13) 5.00 STK Munitie, 9mmx19, 5368054
(15) 1.00 STK Pepperspray, CS EUROGAS, 5368222
(17) 1.00 STK Stroomstootwapen Kl:zwart, SECURITY PLUS, 5368837
(18) 1.00 STK Stroomstootwapen Kl:zwart, KELIN, 5368840
(19) 3.00 CM Hashish, 5368895
(20) 1.00 CM Hashish, 5368897
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2022.