In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj, omdat zij compensatie eisen voor een vertraging van hun vlucht van Shanghai naar Amsterdam op 28 augustus 2019. De passagiers arriveerden vijf uur en 40 minuten later dan gepland op hun eindbestemming, wat hen aanleiding gaf om compensatie te verzoeken op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Finnair, heeft geweigerd deze compensatie te betalen en deed een beroep op buitengewone omstandigheden, namelijk schade door blikseminslag aan het vliegtuig, die volgens hen de vertraging had veroorzaakt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel de vervoerder heeft aangegeven dat de vlucht AY87, die voorafging aan de vertraagde vlucht AY88, door blikseminslag was vertraagd, kon niet worden aangetoond dat deze vertraging direct effect had op de uitvoering van vlucht AY88. De vervoerder heeft geen vluchtrapport overgelegd dat de relatie tussen de vertragingen aantoont, en de kantonrechter oordeelde dat de vertraging van vlucht AY88 niet het gevolg was van de door de vervoerder aangevoerde buitengewone omstandigheden.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 1.200,00, en dat de proceskosten voor rekening van de vervoerder komen. De beslissing is genomen door kantonrechter mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.