ECLI:NL:RBNHO:2022:3607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/15/321909 / JU RK 21-2043
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van opvoedbesluit

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is behandeld door een meervoudige kamer, waarbij de kinderrechter heeft vastgesteld dat de biologische vader van [de minderjarige] geen belanghebbende is in deze procedure, conform artikel 798 Rv. De minderjarige, die bij zijn grootouders woont, heeft de wens geuit om bij zijn moeder te wonen, maar de rechtbank oordeelt dat het belang van het kind vereist dat hij in een stabiele en veilige omgeving blijft, wat momenteel bij de grootouders het geval is. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar ontwikkeling, maar de rechtbank acht het risico te groot dat de minderjarige opnieuw in een onveilige situatie terechtkomt. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 november 2022, met de mogelijkheid voor de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank benadrukt het belang van continuïteit en stabiliteit voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/321909 / JU RK 21-2043
Datum uitspraak: 8 februari 2022
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
en
[grootvader]en
[grootmoeder],
hierna te noemen: de grootouders moederszijde (mz),
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 29 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 3 november 2021;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen de Raad) ex artikel 1:265j, derde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) van 18 oktober 2021;
- de beschikking van deze rechtbank van 19 november 2021.
1.2.
Op 8 februari 2022 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met
gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [de minderjarige] , die afzonderlijk door de voorzitter van de meervoudige kamer is gehoord;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI, die sinds 1 februari 2022 de betrokken jeugdbeschermer is en die de zitting via telehoren heeft bijgewoond;
- de grootvader (mz).
Niet verschenen zijn:
- de juridische vader;
- de grootmoeder (mz).
1.3.
Na de zitting heeft de moeder de door haar ter zitting voorgelezen brief overgelegd, zoals ter zitting is besproken.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van de moeder met de juridische vader, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking in het register van de burgerlijke stand.
De biologische vader van [de minderjarige] is [de biologische vader] , met wie de moeder na haar huwelijk met de juridische vader is gehuwd. Dit huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder en de juridische vader.
2.3.
[de minderjarige] heeft van 17 augustus 2018 tot 17 mei 2020 onder toezicht gestaan. [de minderjarige] verblijft sinds medio augustus 2020 bij de grootouders (mz).
Bij beschikking van 20 augustus 2020 van de rechtbank Midden-Nederland is de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken tot 20 november 2020 en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee weken.
Bij beschikking van 1 september 2020 van de rechtbank Midden-Nederland is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootouders (mz) voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 november 2021. Tevens is de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin verlengd tot 20 november 2021.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 november 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 november 2022, is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in het netwerkpleeggezin van de grootouders (mz) verlengd tot 20 februari 2022 en is de beslissing voor het overige aangehouden.
2.4.
Tussen de moeder en de biologische vader loopt sinds 2016 een procedure inzake onder andere de omgang, bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant geregistreerd onder nummer C/02/320486/FA RK 16-5275. Bij beschikking van genoemde rechtbank van
15 november 2021 is een eindbeslissing genomen en bepaald dat de biologische vader en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot telefonisch contact met elkaar éénmaal per twee weken op woensdag van 17.00 uur tot 17.15 uur. Daarnaast zal er eenmaal per maand een paar uur fysiek begeleide omgang zijn op een nader te bepalen dag en tijdstip met inachtneming van hetgeen in genoemde beschikking is overwogen onder rechtsoverweging 2.10.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft bij het verzoekschrift van 29 oktober 2021 verzocht zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf gedurende dag en nacht in een pleeggezin te verlengen voor de duur van twaalf maanden , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor de onderbouwing van de verzoeken en de standpunten verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in de beschikking van 19 november 2021 is weergegeven, overwogen en beslist. Thans resteert het verzoek de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ook ná 20 februari 2022 te laten voortduren, tot 20 november 2022.
3.2.
Ter zitting heeft de GI aangegeven dat het voor [de minderjarige] een gewichtig besluit is om tot zijn achttiende bij de grootouders op te groeien. De GI heeft kennis genomen van de meldingen van [de minderjarige] en de grootouders dat zij de vorige jeugdbeschermer weinig hebben gezien, terwijl daar wel behoefte aan was. Ook is genoteerd dat [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij het heel vervelend vindt als de bezoeken met zijn moeder of zijn biologische vader niet doorgaan of in tijd worden verkort. De GI heeft ter zitting toegezegd eraan te werken om de bezoeken steeds doorgang te laten vinden en met [de minderjarige] en de grootouders in gesprek te gaan om het opvoedbesluit voor hen concreet en inzichtelijk te maken. De GI acht het van groot belang dat er rust, continuïteit en duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] komt. Dat is nodig zodat er diagnostiek en behandeling kan gaan plaatsvinden en [de minderjarige] kan toekomen aan zijn ontwikkelingstaken. [de minderjarige] moet meer rust gaan ervaren in het contact met de moeder. De jeugdbeschermer zal samen met de moeder en [de minderjarige] gaan werken aan een goede structuur daarin. [de minderjarige] moet worden geholpen het grotere geheel te begrijpen, omdat het feit, dat het nu naar zijn zeggen goed gaat met de moeder, niet meebrengt dat zijn moeder weer volledig voor hem kan zorgen. Er is hulpverlening betrokken sinds [de minderjarige] drie jaar is.
Hij groeit op in een heel onrustige situatie. De grootouders zijn zijn rots in de branding en bieden [de minderjarige] veiligheid, rust en stabiliteit. Van daaruit dient te worden gekeken naar en gewerkt te worden aan (uitbreiding van) de rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] . Ook moet goed gekeken worden naar de wens van [de minderjarige] om zijn biologische vader vaker te kunnen zien. De GI ziet de positieve ontwikkeling die de moeder doormaakt en is blij met het feit dat moeder thans haar volledige medewerking heeft toegezegd. Het biedt de GI de kans om met de moeder aan slag te gaan met onder meer psycho-educatie. Het biedt [de minderjarige] én de moeder de mogelijkheid om elkaar in de toekomst vaker te kunnen zien, zo mogelijk in de vorm van onbegeleide omgang. Het is naar de mening van de GI echter onvoldoende om terug te komen op het genomen opvoedbesluit.
4. Het standpunt van de belanghebbende(n)
4.1.
[de minderjarige] heeft bij het gesprek met de kinderrechter meermaals benadrukt dat hij graag op den duur weer bij zijn moeder wil wonen. Hij heeft het goed bij zijn grootouders en is gek op hen, maar het idee dat hij tot zijn achttiende niet bij zijn moeder kan gaan wonen, vindt hij heel vervelend. Dat duurt hem veel te lang. De omgangsmomenten zijn te kort en onder begeleiding, en dat zit hem behoorlijk dwars, zeker nu het in zijn ogen heel goed gaat met zijn moeder.
4.2.
De moeder heeft ter zitting een door haar geschreven brief voorgelezen. Deze brief is toegevoegd aan het dossier. De moeder heeft aangegeven een vermijdende persoonlijkheidsstoornis te hebben. Dit heeft ertoe geleid dat zij verkeerde keuzes in haar leven heeft gemaakt en mensen heeft gekwetst, waaronder [de minderjarige] . Hoewel hij de belangrijkste persoon in haar leven is, is het de moeder niet gelukt om de moeder voor hem te zijn die ze had willen en moeten zijn. Na de uithuisplaatsing was er in het begin een ruime onbegeleide omgangsregeling, maar deze is op een voor de moeder onverwachte manier en niet gemotiveerd gewijzigd tot thans slechts twee uurtjes per week onder begeleiding. De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt en therapie gevolgd. Zij kan nu beter aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en kan zichzelf beter plaatsen in haar rol van moeder. Dit wordt ook gezien door de hulpverlener die de omgang begeleidt. De moeder heeft een baan, waarvoor zij een vast contract heeft aangeboden gekregen, en heeft haar privézaken op orde. De moeder is op zoek naar een woning in de buurt van de woonplaats van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft tegen de moeder zijn wens geuit weer bij haar te willen wonen. Ook wil hij dat de omgang wordt uitgebreid en onbegeleid zal plaatsvinden. De moeder is van mening dat er beter moet worden geluisterd naar wat [de minderjarige] wil en dat de GI [de minderjarige] het gevoel moet geven dat zij hem serieus neemt. Maar de moeder benadrukt dat daarbij het belang van [de minderjarige] voorop moet staan. Voor de moeder is het enige dat telt het geluk van [de minderjarige] .
4.3.
De grootvader heeft ter zitting aangegeven dat het goed gaat met [de minderjarige] bij hem en de grootmoeder thuis. Er zijn wel problemen over het huiswerk dat [de minderjarige] moet maken, maar dat ziet de grootvader als vaker voorkomend pubergedrag. [de minderjarige] kan zich druk maken over de regels die de GI stelt ten aanzien van zakgeld en snoep, maar die zijn bedoeld om [de minderjarige] te leren omgaan met geld. Aan de uithuisplaatsing is heel wat voorafgegaan en er is een dik dossier. Het belang van [de minderjarige] moet bij elke beslissing voorop staan. [de minderjarige] kijkt uit naar de momenten dat hij naar zijn moeder mag en hij geniet van de contacten met haar. Daar zijn de grootouders ook blij mee. Maar de grootvader is van mening dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] bij de grootouders ligt, zodat hij daar in rust zijn school kan afmaken en verder kan opgroeien. Hoe moeilijk [de minderjarige] dat nu ook vindt. [de minderjarige] is in het verleden net een voetbal geweest die van hot naar her ging. De grootvader gaat ervan uit dat [de minderjarige] later zal beseffen dat dit in deze moeilijke situatie de beste beslissing is.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de GI voorafgaand aan de zitting heeft verzocht om de biologische vader van [de minderjarige] op te roepen, ervan uitgaande dat hij als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de biologische vader, niet zijnde de juridische ouder van [de minderjarige] , gelet op het bepaalde in artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet is aan te merken als belanghebbende in deze procedure en heeft de biologische vader dan ook niet opgeroepen voor de zitting, noch hem enig stuk toegezonden.
5.2.
In de beschikking van 19 november 2021 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“Het is duidelijk dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling is bedreigd. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling met een jaar verlengen zoals verzocht, te weten tot 20 november 2022. De concrete ontwikkelingsbedreigingen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden zijn:
- het ontbreken van duidelijkheid bij alle betrokkenen over het woonperspectief van [de minderjarige] ;
- de persoonlijke problematiek van de moeder/de biologische vader en de invloed daarvan op (het leven van) [de minderjarige] en de grootouders mz;
- de onduidelijkheid over de rol van de moeder/biologische vader in het leven van [de minderjarige] ;
- de conflictueuze verstandhouding tussen de moeder en de grootouders mz.”
5.3.
De rechtbank dient thans nog te beslissen over het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen tot 20 november 2022.
5.4.
De GI heeft op 8 juli 2021 een opvoedbesluit genomen, waarin is beslist dat [de minderjarige] gaat opgroeien bij de grootouders. Daartoe heeft de GI besloten, omdat in de afgelopen jaren is gebleken dat beide ouders (de moeder en de biologische vader) niet in staat zijn om [de minderjarige] de zorg en de opvoeding te geven die hij nodig heeft. De ingezette hulpverlening heeft onvoldoende effect gehad doordat bij beide ouders onvoldoende leerbaarheid is geconstateerd. De ouders zijn onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij de zorgen niet herkennen of bagatelliseren. De ouders zien niet in wat voor effect hun keuzes en handelen hebben op de behoeftes van [de minderjarige] . Zij lijken hun eigen behoeftes boven die van [de minderjarige] te stellen. [de minderjarige] heeft veel meegemaakt en er zijn zorgen over zijn ontwikkeling. Dit komt tot uiting in gedragsproblemen. Ook is er sprake van parentificatie, omdat [de minderjarige] zich verantwoordelijk voelt om voor zijn moeder te zorgen. Het is voor [de minderjarige] van belang dat hij weet hoe hij moet en kan omgaan met ouders die niet altijd voorspelbaar en betrouwbaar zijn en hoe hij zich hiernaast kan ontwikkelen tot een zelfstandig en evenwichtig individu. De grootouders zijn belangrijke hechtingsfiguren bij wie hij zich fijn en vertrouwd voelt, waar hij rust en stabiliteit ervaart en van waaruit hij zijn leven kan vormgeven.
5.5.
Uit het advies van de Raad van 18 oktober 2021 blijkt dat de Raad akkoord is met de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar. De Raad geeft in de brief onder meer aan dat het perspectief over waar [de minderjarige] gaat opgroeien niet meer bij de moeder ligt, maar bij de grootouders. De Raad is van mening dat [de minderjarige] nauwelijks meer onzekerheid kan verdragen over waar hij gaat wonen en opgroeien. De Raad heeft in de jarenlange geschiedenis noch in de afgelopen jaren aanknopingspunten gevonden dat de moeder binnen afzienbare tijd in staat zal zijn om stabiliteit en veiligheid voor [de minderjarige] te realiseren. De relatie tussen de moeder en de grootouders is slecht en omgang tussen de moeder en [de minderjarige] vindt thans onder begeleiding op een neutrale plek plaats. De Raad heeft aangegeven dat de doelen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn dat deze [de minderjarige] rust, veiligheid, voorspelbaarheid en structuur bieden, en de mogelijkheid zich te hechten aan belangrijke steun- en opvoedfiguren die blijvend beschikbaar zijn, waarbij een belangrijk aandachtspunt de rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] is. De Raad is er gerust op dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing de maatregel is die het meest bijdraagt om te zorgen dat het goed gaat met [de minderjarige] . De Raad zal wel onderzoek gaan doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.7.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder grote stappen heeft gezet. Zij volgt schematherapie en heeft ter zitting de GI toestemming gegeven om met haar behandelaar contact op te nemen. De moeder heeft aangegeven dat het belang van [de minderjarige] voor haar voorop staat, ook ten aanzien van de uithuisplaatsing. De rechtbank acht deze ontwikkeling positief.
5.8.
De rechtbank is met de GI van oordeel dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, maar bij de grootouders. De rechtbank legt hierna dat oordeel uit. Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat hij zekerheid krijgt over waar hij tot zijn achttiende zal opgroeien. Er is in de thuissituatie van [de minderjarige] van kleins af aan jarenlang sprake geweest van instabiliteit en heel veel -grote- wisselingen, waardoor tot op heden zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. [de minderjarige] is gek op zijn moeder, en nu het met haar op dit moment beter gaat, heeft [de minderjarige] de begrijpelijke wens om weer bij haar te kunnen wonen. De kinderrechter heeft goed gehoord wat [de minderjarige] daarover heeft verteld. [de minderjarige] kan echter op zijn leeftijd de effecten niet overzien van de zeer instabiele en schadelijke jaren die achter hem liggen en die mogelijk ook nog niet begrijpen. [de minderjarige] heeft thans bij zijn grootouders een veilig en stabiel thuis van waaruit hij in rust naar school gaat en een leeftijdsadequate ontwikkeling doormaakt. Er is nog veel hulpverlening nodig om ervoor te kunnen zorgen dat deze ontwikkeling ook zo blijft doorgaan en hij het verleden kan verwerken. Daarbij zorgt ook de situatie met het vaderschap van de biologische vader voor onrust.
De verbeterde situatie van de moeder is nog pril en voor de GI nog niet geheel duidelijk in kaart gebracht. Die verbeterde situatie zal absoluut helpend zijn bij het uitbreiden van de omgang tussen [de minderjarige] en zijn moeder, waarbij de rechtbank met de GI ervan uitgaat dat wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang. Het belang van [de minderjarige] vereist echter een stabiel, vertrouwd, veilig en voorspelbaar thuisfront. Dat heeft hij thans bij de grootouders. Dat stabiele thuisfront moet worden gecontinueerd omwille van een goede ontwikkeling van [de minderjarige] tot een zelfstandige en evenwichtige volwassene. Opgroeien bij de moeder is niet aan de orde, omdat niet het risico mag worden genomen dat [de minderjarige] opnieuw wordt betrokken in een voor hem onveilige of instabiele situatie. De moeder heeft ter zitting laten zien dat zij dit begrijpt en het belang van [de minderjarige] daarbij voorop gesteld.
De rechtbank gaat ervan uit dat de sinds kort betrokken jeugdbeschermer gaat werken aan het verbeteren van het contact tussen de GI en [de minderjarige] en zijn ouders en grootouders, zoals toegezegd ter zitting. Daarbij is het van belang dat [de minderjarige] zich gezien en gehoord voelt en dat zowel [de minderjarige] als de moeder en de grootouders tijdig duidelijk wordt gemaakt waarom bepaalde beslissingen worden genomen. Daarmee kan tevens mogelijk groter draagvlak ontstaan bij [de minderjarige] voor de uithuisplaatsing.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor het restant van de verzochte duur verlenen, zodat [de minderjarige] voor de komende maanden duidelijkheid heeft en de Raad de tijd heeft om onderzoek te doen naar de wenselijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank geeft de Raad mee in zijn onderzoek de informatie over de huidige situatie en (positieve) ontwikkeling van de moeder te betrekken.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootouders (mz) tot 20 november 2022;
6.2.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter, mr. T.M. Van Wassenaer-Westgeest, mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 21 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.