ECLI:NL:RBNHO:2022:3625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9044494 \ CV EXPL 21-1236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de onderbouwing van buitengewone omstandigheden door de vervoerder

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Lot Polish Airlines, wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Katowice op 10 april 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk verkeersbeperkingen in het Duitse luchtruim.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder diende aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar heeft hierin niet voldoende bewijs geleverd. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging uitsluitend het gevolg was van de door hen aangevoerde omstandigheden en dat zij niet alle redelijke inspanningen hadden geleverd om de vertraging te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder. De kantonrechter heeft ook een certificaat afgegeven zoals bedoeld in de herziene EEX-Verordening 1215/2012. Dit vonnis is uitgesproken op 20 april 2022 door mr. S.N. Schipper in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9044494 \ CV EXPL 21-1236
Uitspraakdatum: 20 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Polen)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lot Polish Airlines Polskie Linie Lotnicze "Lot"
gevestigd te Warschau (Polen)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde Ewa Cieplak-Greszta

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 februari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frederic Chopin Airport, Warschau naar Katowice (Polen) op 10 april 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Warschau, hierna de vlucht, is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 44,77, althans € 48,40, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen; - een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert - kort weergeven - aan dat de vlucht vertraging op heeft gelopen als gevolg van verkeersbeperkingen en ATFM beperkingen in het Duitse luchtruim. De vlucht is als gevolg hiervan met een vertraging van 1 uur en 19 minuten vertrokken en met een vertraging van 1 uur en 14 minuten in Warschau aangekomen, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
De passagier heeft het verweer van de vervoerder gemotiveerd weersproken. De passagier stelt daartoe onder meer dat de vertraging niet alleen het gevolg was van opgelegde slotrestricties. De voorafgaande vlucht was immers ook al vertraagd. De vertraging is dan ook niet het gevolg van de aan de vlucht opgelegde restricties maar de restricties zijn het gevolg van de laat binnenkomende voorafgaande vlucht die vervolgens niet tijdig gereed stond voor de uitvoering van de vlucht, aldus de passagier. Voorts volgt uit de NOTAM dat op de luchthaven van Warschau één van de twee runways gesloten was in de periode van 14 maart 2019 tot en met 14 juni 2019. Dit betekent dat de vervoerder er al geruime tijd van op de hoogte was dat sprake was van een gesloten runway. De vervoerder heeft hierop blijkbaar geen voorzorgmaatregelen genomen. Voorts was het volgens de passagier mogelijk om via een andere route te vliegen waardoor het toestel niet te maken zou krijgen met restricties.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat het op de weg van de vervoerder ligt om de door hem gestelde buitengewone omstandigheid te onderbouwen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de passagier had het op de weg van de vervoerder gelegen om het vluchtrapport van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie te overleggen, zodat hieruit kan worden afgeleid hoeveel vertraging elke ‘vertragingsreden’ heeft veroorzaakt. Dit ook zodat kan worden uitgesloten dat er geen andere redenen aan de vertraging van de vlucht op de eindbestemming in kwestie ten grondslag liggen. De vervoerder heeft bij dupliek erkend dat de vertraging niet enkel het gevolg is van capaciteitsreducties in het Duitse luchtruim. De kantonrechter kan de stelling van de vervoerder dat omvliegen via een andere route zou betekenen dat de vluchtduur langer zou worden, zodat de vertraging daarmee niet zou worden verminderd wel volgen, maar ten aanzien van de routebeperkingen en de beperkte capaciteit op de luchthaven van Warschau heeft de vervoerder, door de vluchtrapporten niet te overleggen, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat (alleen) hiervan sprake is geweest en welke gevolgen dit heeft gehad voor de vlucht. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder, anders dan het operational log van Eurocontrol, hier niet meer over beschikt.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.
5.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
5.12.
De passagier heeft gevorderd de vervoerder te veroordelen om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening (1215/2012) af te geven. De kantonrechter begrijpt dat de passagier vordert at de kantonrechter het betreffende certificaat afgeeft, hetgeen zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 294,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 10 april 2019, en over € 44,77 vanaf 18 februari 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 109,65;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter