In deze zaak heeft AirHelp Limited, gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, wegens compensatie na de annulering van een vlucht. De annulering vond plaats op 1 februari 2019, waarbij de passagier van Amsterdam-Schiphol via Londen naar Port Elizabeth zou worden vervoerd. AirHelp vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op Londen Heathrow, die de uitvoering van de vlucht verhinderden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad was geannuleerd, maar dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet had kunnen aantonen dat de annulering noodzakelijk was en dat er geen andere keuze was dan de vlucht te annuleren. De kantonrechter wees de vordering van AirHelp toe, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing werd genomen op 20 april 2022, waarbij de kantonrechter de vordering tot betaling van € 600,00 en de proceskosten toewijsde, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.