ECLI:NL:RBNHO:2022:368

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/15/312870 / HA ZA 21-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging door gemeente aan bewoners woonwagencentrum over toewijzing van standplaatsen

In deze zaak vordert eiser, een bewoner van het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat in Den Helder, een verklaring voor recht dat de gemeente Den Helder heeft toegezegd dat de bewoners mogen bepalen aan wie vrijgekomen woonwagenstandplaatsen worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat deze toezegging inderdaad is gedaan. Eiser stelt dat de gemeente deze afspraak niet meer erkent, terwijl deze afspraak volgens hem al lange tijd bestaat en is bevestigd door gemeentelijke ambtenaren. De gemeente betwist het bestaan van de toezegging en stelt dat er geen materieel belang is bij de vordering van eiser, omdat er momenteel geen standplaatsen beschikbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt vast dat eiser voldoende belang heeft bij zijn vordering. De rechtbank concludeert dat de gemeente de toezegging moet erkennen en dat de bewoners van het woonwagencentrum het recht hebben om te beslissen over de toewijzing van standplaatsen. De gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/312870 / HA ZA 21-64
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEN HELDER,
zetelend te Den Helder,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak draait om de vraag of de gemeente de bewoners van het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat in Den Helder heeft toegezegd dat zij mogen bepalen aan wie vrijgekomen woonwagenstandplaatsen worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2021 met producties 1-13;
- het herstelexploot van 12 februari 2021;
- de conclusie van antwoord met producties 1-4;
- het tussenvonnis van 26 mei 2021;
- de akte houdende overlegging producties van de gemeente met producties 5-7;
- de mondelinge behandeling op 15 december 2021, waar zijn verschenen [eiser] , vergezeld van mr. S.J.M. Jaasma en [belangenbehartiger eiser] , oud-gerechtsdeurwaarder en belangenbehartiger, en namens de gemeente [beleidsadviseur gemeente] , beleidsadviseur, vergezeld van mr. E.C.W. van der Poel en mr. S. Smit. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Jaasma en Smit hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Mr. Jaasma heeft ook een akte houdende wijziging van eis voorgelezen, waartegen de gemeente geen bezwaar heeft gemaakt. Daarnaast hebben [eiser] en [belangenbehartiger eiser] het woord gevoerd, beiden aan de hand van spreekaantekeningen. Al deze stukken van partijen zijn ter zitting aan de rechtbank overgelegd en daarmee onderdeel van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van zowel de standplaats als van de daarop staande woonwagen aan de [adres] in [plaats] . Sinds 2006 woont hij op dit woonwagencentrum. Daarvoor had hij een standplaats op een soortgelijke locatie, ongeveer 50 meter verderop gelegen aan de G.P. Blankmanstraat.
2.2.
Op aanwijzing van de gemeente zijn de bewoners van de oude locatie, waaronder [eiser] , in 2006 verhuisd naar een nieuw woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat. Dat woonwagencentrum bestaat uit veertien standplaatsen.
2.3.
Tien standplaatsen zijn eigendom van de gemeente, waarvan twee standplaatsen inclusief woonwagen worden verhuurd. Twee standplaatsen zijn leeg en van de zes resterende standplaatsen wordt alleen de grond verhuurd. Van die zes standplaatsen is de woonwagen daarop in eigendom van de betreffende bewoner.
2.4.
In het kader van de verhuizing naar de nieuwe locatie hebben er besprekingen plaatsgevonden tussen de bewoners en de gemeente.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart dat de gemeente met de huidige bewoners, inclusief [eiser] , van het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat te Den Helder heeft afgesproken dat zij het recht hebben te bepalen aan wie een leeggekomen of reeds leegstaande standplaats op dit woonwagencentrum zal worden toegewezen, verhuurd dan wel worden verkocht, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. De gemeente heeft met de bewoners van het woonwagencentrum de afspraak gemaakt dat zij een beslissende stem hebben bij de bepaling wie toegang krijgt tot een standplaats op de woonwagenlocatie aan de G.P. Blankmanstraat. Het betreft een al lang bestaande (stilzwijgende) afspraak, die de gemeente rondom de verhuizing naar de nieuwe locatie nog eens heeft bevestigd. Ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] wil de gemeente nu niet (meer) toegeven dat deze afspraak nog steeds geldt. Dit terwijl de afspraak uit gemeentelijke gespreksverslagen blijkt en wordt bevestigd door de destijds verantwoordelijke beleidsambtenaar voor woonwagenzaken in de gemeente Den Helder en de toenmalige wethouder. Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft [eiser] belang, omdat er momenteel twee standplaatsen leeg staan. Hij wil de kansen van de inwonende kinderen van de huidige bewoners, waaronder zijn eigen kinderen, veilig stellen en (aldus) de familiebanden behouden en versterken, welke banden kenmerkend zijn voor de - als immaterieel erfgoed erkende - woonwagencultuur. Ook wil hij voorkomen dat de standplaatsen door de gemeente worden toegewezen aan arbeidsmigranten (via onderverhuur) of bewoners die elders in Den Helder niet langer gewenst zijn. De gemeente stelt zich nu als onbetrouwbare overheid op door het bestaan van voormelde afspraak te ontkennen. Pas als dit geschil wordt opgelost, zijn de bewoners bereid mee te praten over het nieuw vast te stellen beleid voor toewijzing van woonwagenstandplaatsen.
3.3.
De gemeente voert verweer. De gemeente stelt zich primair op het standpunt dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen wegens een gebrek aan belang als bedoeld in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de gemeente wordt deelname én inspraak geboden aan de bewoners bij de totstandkoming van het nieuwe beleid, waarin regels zullen worden gesteld voor het toewijzen van standplaatsen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wens van [eiser] . Toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht zal de rechtspositie van [eiser] niet veranderen, zodat het processuele belang niet aanwezig is. Bovendien zal de gemeente geen standplaatsen toewijzen, zolang het nieuwe beleid niet is vastgesteld. Een wachtlijst voor standplaatsen ontbreekt. De gemeente meent dat daarom ook een materieel belang bij de vordering ontbreekt.
3.4.
Subsidiair voert de gemeente als verweer dat zij niet weet of de toezegging waarop [eiser] een beroep doet, is gedaan, omdat deze niet bij de gemeente is gedocumenteerd. Als de rechtbank zou aannemen dat een toezegging is gedaan, is van het niet nakomen van die toezegging geen sprake. Een toezegging van een ambtenaar of wethouder kan de gemeenteraad, die het woonwagen(toewijzings)beleid zal vaststellen, namelijk niet binden. Als de toezegging wel aan het college en/of de gemeenteraad wordt toegerekend, is de betekenis van het gewekte vertrouwen volgens de gemeente niet meer dan dat inspraak wordt geboden bij het opstellen van regels over de toewijzing van standplaatsen. Daar is sprake van. In haar e-mailbericht van 5 februari 2021 heeft de advocaat van de gemeente aan de advocaat van [eiser] bevestigd dat de bewoners inspraak krijgen bij het vast te stellen beleid. De gemeente merkt tot slot op dat zij gedane toezeggingen mag passeren, mits deze worden meegewogen bij het vaststellen van nieuw beleid.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

Heeft [eiser] rechtens voldoende belang bij het door hem gevorderde?

4.1.
Met haar in punt 3.3 aangeduide verweer bestrijdt de gemeente dat [eiser] rechtens voldoende belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht in de zin van het bepaalde in artikel 3:303 BW.
4.2.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] rechtens voldoende belang bij het door hem gevorderde. Dat baseert de rechtbank op het volgende.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen voldoende belang van eiser bij de ingestelde vordering mag worden verondersteld. De rechter moet terughoudend zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat niet voldoende belang bestaat. Dat geldt ook als, zoals in de voorliggende zaak het geval is, de vordering is gericht op het verkrijgen van een verklaring voor recht.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] een verduidelijking gegeven omtrent de inhoud van de afspraak die hij in rechte vastgesteld wil zien en zijn eis gepreciseerd. Het gaat [eiser] er niet om, anders dan de gemeente kennelijk veronderstelt (of veronderstelde), dat de bewoners van het woonwagencentrum betrokken worden bij en inspraak krijgen in het beleid over toewijzing van standplaatsen. [eiser] wil dat de gemeente erkent dat zij in het verleden met de bewoners de afspraak heeft gemaakt (door de gemeente ook wel toezegging genoemd) dat de huidige bewoners van het woonwagencentrum bindend mogen beslissen over de toewijzing van leegstaande dan wel vrijkomende standplaatsen aan nieuwe bewoners. Inspraak krijgen bij het opstellen van regels voor het toewijzen van standplaatsen is iets wezenlijk anders dan een beslissende stem hebben in de toewijzing van lege standplaatsen aan gegadigden.
4.5.
Doordat de gemeente zich de laatste jaren afwachtend heeft opgesteld en de beweerdelijke toezegging/afspraak niet erkent, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank rechtens voldoende belang bij een bindende rechterlijke vaststelling dat de bewuste afspraak is gemaakt, opdat daarover duidelijkheid bestaat ook met het oog op het toekomstig toewijzingsbeleid waarover de gemeenteraad nog moet beslissen.
Aan de gevorderde verklaring voor recht staat niet in de weg dat in afwachting van het woonwagen(toewijzings)beleid geen standplaatsen worden toegewezen door de gemeente. Bij de vaststelling van dit beleid kan immers juist de beslissing van de rechtbank over de gevorderde verklaring voor recht worden betrokken.
4.6.
Met het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat [eiser] voldoende belang heeft - zowel processueel als materieel - bij het door hem gevorderde, in de zin van artikel 3:303 BW. Dat belang is ook voldoende concreet.
De beweerdelijke afspraak/toezegging over de toewijzing van standplaatsen
4.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat [eiser] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de gemeente met de huidige bewoners, waaronder hijzelf, van het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat heeft afgesproken dat zij het recht hebben te bepalen aan wie een leeggekomen of reeds leegstaande standplaats op dit woonwagencentrum zal worden toegewezen, verhuurd dan wel worden verkocht. Deze stelling heeft de gemeente niet gemotiveerd betwist. Daarmee is het bestaan van de afspraak zoals bedoeld door [eiser] rechtens komen vast te staan. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe, waarbij in het vervolg van dit vonnis (ook) over ‘toezegging’ wordt gesproken.
4.8.
[eiser] onderbouwt zijn betoog met een gemeentelijk verslag, zoals vastgesteld op 1 december 2005, van de informatiebijeenkomst “Verplaatsing woonwagencentrum G.P. Blankmanstraat” voor de bewoners ervan op 15 november 2005. Bij deze bijeenkomst waren naast een aantal bewoners onder meer aanwezig namens de gemeente de heer [rrr] (hierna: [rrr] ), projectleider en gespreksleider, en de heer [sss] (hierna: [sss] ), beleidsambtenaar met woonwagenzaken in zijn beleidspakket. In het verslag, opgesteld door [sss] , is het volgende over ‘inspraak bewoners bij nieuwe gegadigden voor een standplaats’ opgenomen:
“Alle aanwezige bewoners verlangen van de gemeente, dat zij haar huidige stilzwijgende afspraak met de bewoners, waarbij nieuwe gegadigden voor een standplaats alleen worden toegelaten wanneer het merendeel van de bewoners daarmee instemt, als bindende afspraak toevoegt aan de overige afspraken die de gemeente wil verbinden aan het bewonen van het nieuwe woonwagencentrum. De heer [rrr] vindt dit vanzelfsprekend.”
4.9.
[eiser] wijst verder op een gemeentelijk verslag van een informatief gesprek tussen bewoners van woonwagencentrum Korvetstraat en de gemeente op 11 oktober 2006. In dat verslag, eveneens opgesteld door [sss] , is het volgende over ‘selectie koopgegadigden voor een woonwagenstandplaats’ opgenomen:
“De woonwagenbewoners vertrouwen er op, dat ook bij verkoop van woonwagenstandplaatsen door de gemeente de stilzwijgende afspraak tussen de gemeente en de woonwagenbewoners wordt gehanteerd, dat zij vooraf kennisnemen van de koopgegadigde om in samenspraak met de gemeente te kunnen beoordelen, of de koopgegadigde tussen de huidige woonwagenbewoners past, zowel op het centrum aan de Korvetstraat als op het centrum aan de G.P. Blankmanstraat. De gemeente ziet dit als een vanzelfsprekendheid.”4.10. Daarnaast baseert [eiser] zich op overgelegde verklaringen van [sss] van 23 november 2020 en van de toenmalig verantwoordelijk wethouder de heer [ttt] (hierna: [ttt] ) van 1 december 2020.
4.10.1.
[sss] , die inmiddels gepensioneerd is, heeft verklaard dat hij jarenlang beleidsambtenaar bij de gemeente is geweest op het terrein van wonen, waaronder ook het woonwagenbeleid viel. Hij bevestigt het bestaan van de afspraak dat de bewoners van de huidige woonwagenlocatie aan de G.P. Blankmanstraat bindende inspraak hebben bij het toewijzen van lege standplaatsen aan nieuwe bewoners. In verband hiermee wijst [sss] op notulen van de bewonersvergaderingen van 26 september 2006 en op zijn ambtelijk e-mailbericht van 26 september 2000 aan Stichting IMCO. In dit e-mailbericht heeft hij geschreven dat hij met [ttt] op 13 september 2000 een werkbezoek heeft gebracht aan het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat, waarbij [eiser] en zijn zus [zus eiser] als vertegenwoordigers van de bewoners aanwezig waren. In het e-mailbericht is verder het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
“ [zus eiser] kreeg op haar verzoek van de wethouder de toezegging, dat de tussen de gemeente en de woonwagenbewoners gemaakte stilzwijgende afspraak ten aanzien van inspraak van de woonwagenbewoners bij nieuwe gegadigden voor een standplaats, waarbij nieuwe gegadigden voor een standplaats alleen worden toegelaten wanneer het merendeel van de bewoners daarmee instemt, ook op het nieuwe woonwagencentrum blijft gelden.”
Afschrift van het e-mailbericht is verzonden aan onder meer [ttt] en een aantal personen van de werkgroep “Verplaatsing woonwagencentrum G.P. Blankmanstraat” i.o., waaronder diverse ambtenaren van de gemeente. Volgens [sss] heeft [ttt] op 8 april 2020 telefonisch tegenover hem de inhoud van dit e-mailbericht als authentiek aangemerkt.
4.10.2.
[ttt] heeft bij e-mail van 1 december 2020 op de vraag van de advocaat van [eiser] of hij kan bevestigen dat de gemeente met de bewoners heeft afgesproken dat zij inspraak hebben in de toewijzing van lege standplaatsen aan de G.P. Blankmanstraat geantwoord dat dit aan de orde is geweest in de besprekingen die hij heeft gevoerd met de vertegenwoordigers van de woonwagenlocatie. [ttt] heeft verder aangegeven dat er ondertussen twintig jaar is verstreken en dat het beleid (al dan niet stilzwijgend) aangepast of veranderd kan zijn.
4.11.
De gemeente voert hiertegenover als verweer dat zij niet weet of de toezegging waarop [eiser] een beroep doet is gedaan, omdat deze niet bij de gemeente is gedocumenteerd. De rechtbank kwalificeert dit verweer als een kale betwisting door de gemeente van het bestaan van de door [eiser] gestelde uitlatingen. Dat verweer moet in het licht van het onderbouwde betoog van [eiser] worden verworpen.
4.12.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat de gemeente blijft volhouden dat geen toezegging is gedaan op de grond dat deze niet in de gemeentelijke archieven is terug te vinden. De stukken waaruit deze toezegging blijkt zijn er immers wel degelijk, namelijk in de vorm van (nota bene) eigen notulen van de gemeente van gesprekken met de bewoners van het woonwagencentrum waarover [eiser] beschikt en eerdergenoemd ambtelijk e-mailbericht van haar toenmalig werknemer [sss] . Het wekt bij de rechtbank verbazing dat door [eiser] allerlei relevante stukken worden gepresenteerd, terwijl de gemeente in het geheel niets kan terugvinden.
4.13.
Verder is de gemeente, in ieder geval na het uitbrengen van de dagvaarding van 22 januari 2021, bekend geworden met bovengenoemde gemeentelijke verslagen van gesprekken waarbij de gemeente stevig vertegenwoordigd was, alsook met de verklaring van [sss] . Daaruit komt het eenduidige beeld naar voren dat de gemeente jarenlang (al vanaf 2000) het beleid volgde dat de woonwagenbewoners bij nieuwe gegadigden voor een standplaats bindende inspraak zouden hebben. Impliciet blijkt dit ook uit de verklaring van [ttt] . Niettemin spreekt het college in zijn raadsinformatiebrief van 7 september 2021 met als onderwerp ‘toewijzing woonwagenstandplaatsen’ over een
vermeende toezeggingdoor het toenmalige college en vermeldt het dat een bindende inspraak niet is vastgelegd in de gemeentelijke verslagen. Blijkens het voorgaande is dit apert onjuist zodat de gemeenteraad dus onjuist is geïnformeerd. De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat de hele gang van zaken tot onrust en gebrek aan vertrouwen heeft geleid bij [eiser] en de overige bewoners van het woonwagencentrum.
4.14.
Kortom, de rechtbank neemt als vaststaand aan dat de toezegging, zoals gesteld door [eiser] en onvoldoende weersproken door de gemeente, is gedaan.
Toerekening
4.15.
Het verweer van de gemeente dat de toezegging niet kan worden toegerekend aan het college en/of de gemeenteraad die het toewijzingsbeleid vaststelt, verwerpt de rechtbank. De (herhaalde) toezegging, vastgelegd in schriftelijke stukken, is gedaan door [rrr] en [ttt] in het bijzijn van [sss] . Dat zijn personen die uit hoofde van hun functie bij de gemeente redelijkerwijs de indruk wekten van een welbewuste standpuntbepaling namens de gemeente. [eiser] en de overige bewoners van het woonwagencentrum mochten naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van alle feiten en omstandigheden, veronderstellen dat deze personen de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkten, te meer omdat uit geen enkel document blijkt van enig voorbehoud van gemeentelijke zijde. [1]
4.16.
Anders dan de gemeente stelt, houdt de betekenis van het gewekte vertrouwen niet louter in dat door de gemeente inspraak wordt geboden bij het opstellen van regels over de toewijzing van standplaatsen. Kortheidshalve verwijst de rechtbank in dit verband naar punt 4.4. Het verweer van de gemeente slaagt ook in zoverre niet.
Slot
4.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal toewijzen.
4.18.
Aan toewijzing van deze vordering staat niet in de weg het - op zichzelf juiste - betoog van de gemeente dat zij gedane toezeggingen onder bepaalde condities mag passeren. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om uit proceseconomische redenen, met het oog op het vast te stellen toewijzingsbeleid door de gemeenteraad, de navolgende opmerkingen te maken. De rechtbank kan zich namelijk voorstellen dat haar beslissing – de enkele bindende rechterlijke vaststelling dat de bewuste toezegging is gedaan – de inhoudelijke problemen tussen partijen niet definitief oplost.
Nadere opmerkingen
4.19.
Het staat de gemeenteraad vrij (nieuw) beleid ten aanzien van de toewijzing van woonwagenstandplaatsen vast te stellen. Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich dat toezeggingen altijd moeten worden nagekomen als ooit gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Als een bestuursorgaan besluit wegens gewijzigde inzichten een toezegging niet na te komen, moet echter zijn gebleken van zwaarder wegende belangen die in de weg staan aan honorering van de eerder gewekte verwachtingen. Het bestuursorgaan moet een dergelijke afweging van de betrokken belangen inzichtelijk maken.
4.20.
Een praktische oplossing kan in dit geval zijn gelegen in het hanteren van de toekenningsvolgorde zoals geschetst in de (door de gemeente als productie 6 overgelegde) concept Notitie beleid m.b.t. woonwagens en -standplaatsen. Tegen deze toekenningsvolgorde heeft [eiser] op zichzelf geen bezwaar. Een adviescommissie van bewoners van het woonwagencentrum zou over de toewijzing kunnen adviseren (zonder de beperking dat het standplaatszoekenden betreft die zijn ingeschreven in het inschrijfsysteem voor standplaatsen), waarbij de toekenningsvolgorde wordt aangehouden en van welk advies het college alleen op zwaarwegende gronden kan afwijken. Het is uiteraard aan de gemeenteraad hierover een beslissing te nemen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het thans in de concept beleidsnotitie opgenomen criterium dat het college om
redenen van passendheidgemotiveerd kan afwijken van de rangorde, haar te vrijblijvend voorkomt en geen recht doet aan de belangen van [eiser] en de overige bewoners van het woonwagencentrum. Het standpunt van de gemeente dat de gedane toezegging is verdisconteerd in het nieuwe, nog vast te stellen beleid kan de rechtbank niet volgen. In de concept beleidsnotitie staat immers slechts dat het college het advies van de bewonerscommissie meeneemt in de toewijzing.
Proceskosten
4.21.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.538,83

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeente met de huidige bewoners, inclusief [eiser] , van het woonwagencentrum aan de G.P. Blankmanstraat te Den Helder heeft afgesproken dat zij het recht hebben te bepalen aan wie een leeggekomen of reeds leegstaande standplaats op dit woonwagencentrum zal worden toegewezen, verhuurd dan wel worden verkocht,
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.538,83.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022. [2]

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 (Amsterdamse dakopbouw)
2.type: ST