In deze zaak heeft AirHelp een vordering ingesteld tegen de vervoerder Emirates, die is gevestigd in Dubai, naar aanleiding van een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Dubai op 29 maart 2019. De passagier, die met vlucht EK148 van Emirates zou reizen, heeft zijn aansluitende vlucht naar Melbourne gemist door een vertraging van meer dan drie uur. AirHelp, die de vordering van de passagier heeft gecedeerd gekregen, vordert compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft in eerste instantie geweigerd om compensatie te betalen, met als argument dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in Dubai.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van de genoemde capaciteitsreductie in Dubai. De rechter oordeelt dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de weersomstandigheden de uitvoering van de vlucht hebben verhinderd. De kantonrechter heeft het verzet van de vervoerder ongegrond verklaard en het eerdere verstekvonnis bevestigd, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese wetgeving en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden die een vertraging kunnen rechtvaardigen. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan AirHelp, die zijn vastgesteld op € 124,00.