ECLI:NL:RBNHO:2022:3730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/15/326173 / KG ZA 22-112
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende aannemelijkheid van concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie in kort geding tussen DG Packaging B.V. en gedaagden

In deze zaak heeft DG Packaging B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1], [gedaagde 2] B.V. en Dutch DG Services B.V. De eiseres stelt dat [gedaagde 1] een concurrentiebeding heeft geschonden door samen met [gedaagde 2] Dutch DG Services op te richten, wat volgens DG Packaging onrechtmatige concurrentie oplevert. De voorzieningenrechter heeft op 14 april 2022 geoordeeld dat DG Packaging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een concurrentiebeding is overeengekomen met [gedaagde 2] en dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van DG Packaging, en wijst de gevorderde voorzieningen af. De rechter benadrukt dat de vrijheid van handel en bedrijf in beginsel geldt, en dat er geen bewijs is geleverd dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatige concurrentie hebben gepleegd. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, omdat DG Packaging ongelijk heeft gekregen. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326173 / KG ZA 22-112
Vonnis in kort geding van 14 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DG PACKAGING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. Geervliet te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH DG SERVICES B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
gedaagden,
advocaat mr. S.A. van Lammeren te Enschede.
Partijen zullen hierna DG Packaging, (1) [gedaagde 1], (2) [gedaagde 2], (3) Dutch DG Services (afzonderlijk) of [gedaagde 1] c.s. (gezamenlijk) genoemd worden.
De zaak in het kort
[gedaagde 1] heeft van augustus 2018 tot 1 maart 2022 op basis van verschillende overeenkomsten gewerkt voor DG Packaging. Op 27 december 2021 heeft [gedaagde 1] met [gedaagde 2] Dutch DG Services opgericht. Volgens DG Packaging schendt [gedaagde 2] daarmee een met haar overeengekomen concurrentiebeding. Verder stelt DG Packaging dat [gedaagde 1] c.s. haar onrechtmatige concurrentie aandoet, door klanten en personeel van DG Packaging te benaderen en te werven. DG Packaging wil dat [gedaagde 1] c.s. die gedragingen beëindigen. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat een concurrentiebeding is overeengekomen en dat sprake is van onrechtmatige concurrentie.
De voorzieningenrechter acht vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een concurrentiebeding is overeengekomen tussen DG Packaging en [gedaagde 2] en dat sprake is van onrechtmatige concurrentie.
Verder bestaat onvoldoende spoedeisend belang om de vordering van DG Packaging ex artikel 843a Rv toe te wijzen. Ook wordt niet voldaan aan de vereisten van dat wetsartikel.
De gevorderde voorzieningen worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 maart 2022 met 12 producties, door DG Packaging uitgebracht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
  • de dagvaarding van 22 maart 2022 met 12 producties, door DG Packaging uitgebracht tegen Dutch DG Services;
  • de door DG Packaging op 28 maart 2022 ingebrachte akte wijziging van eis;
  • de door [gedaagde 1] c.s. op 28 maart 2022 ingebrachte producties 1 t/m 5;
  • de door DG Packaging op 29 maart 2022 ingebrachte aanvullende productie 13;
  • het door [gedaagde 1] c.s. op 30 maart 2022 ingebrachte verweerschrift en de aanvullende productie 6;
  • de door [gedaagde 1] c.s. op 30 maart 2022 ingebrachte aanvullende producties 7 t/m 9;
  • de mondelinge behandeling van 31 maart 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door de advocaat van DG Packaging pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
DG Packaging houdt zich bezig met het (voorbereiden van) vervoer van gevaarlijke stoffen. Zij is één van de zeven e-erkenningshouders in Nederland (dat is de erkenning die vereist is om het vervoer van gevaarlijke stoffen te mogen verzorgen).
2.2.
Op 1 augustus 2018 is [gedaagde 1] in dienst getreden bij DG Packaging op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van projectmanager (hierna: de Arbeidsovereenkomst). In artikel 13 van de Arbeidsovereenkomst staat een concurrentiebeding op grond waarvan - kort gezegd - [gedaagde 1] DG Packaging binnen een straal van 100 km tot een jaar na het einde van de Arbeidsovereenkomst geen concurrentie mag aandoen.
2.3.
Op 1 augustus 2020 is de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde 1] beëindigd.
2.4.
In samenwerking met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is [gedaagde 1] vanaf 1 augustus 2020 opleidingen en trainingen in de gevaarlijke-stoffen-branche gaan verzorgen. Daartoe heeft [gedaagde 1], als enig aandeelhouder en bestuurder, op 6 oktober 2020 [gedaagde 2] opgericht. [betrokkene 1] en [gedaagde 2] hebben samen GS Instituut B.V. opgericht (hierna: GS Instituut).
2.5.
Enkele activiteiten van GS Instituut concurreerden met de activiteiten van DG Packaging in de zin van het in artikel 13 van de Arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, maar daarover zijn afspraken gemaakt. Zo is onder meer overeengekomen dat GS Instituut [gedaagde 2] voor 50% ter beschikking zou stellen aan DG Packaging. Daartoe is op 1 november 2020 tussen DG Packaging en [gedaagde 2] een managementovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten (hierna: de Managementovereenkomst).
2.6.
In artikel 8 van de Managementovereenkomst staat: ‘
Het is zowel opdrachtnemer als de persoon die is aangewezen door de opdrachtnemer toegestaan, naast de werkzaamheden bij opdrachtgever, werkzaamheden te verrichten ten behoeve van anderen dan opdrachtgever, zonder dat daar vooraf toestemming van opdrachtgever voor moet worden gevraagd. Het is de persoon niet toegestaan om de werkzaamheden te verrichten door opdrachtnemers die reeds via de opdrachtgever zijn benaderd.
2.7.
Op 1 mei 2021 heeft [gedaagde 2] de werkzaamheden voor GS Instituut gestaakt en is zij weer voltijds bij DG Packaging gaan werken, op grond van de (aangepaste) Managementovereenkomst.
2.8.
In december 2021 is [gedaagde 1] (voor de derde keer) besmet geraakt met Covid-19.
2.9.
Op 27 december 2021 is Dutch DG Services opgericht, waarvan [gedaagde 2] één van de vier bestuurders is. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van Dutch DG Services is als doelomschrijving van de onderneming opgenomen: ‘
Het adviseren en het verlenen van diensten op het gebied van het lucht-, weg- en zeevervoer van met name gevaarlijke stoffen, waaronder het bemiddelen, het aanvragen van vervoersvergunningen casu quo ontheffingen zowel nationaal als internationaal. Het verlenen van diensten casu quo bemiddelen bi] het verzorgen, verpakken, doen verpakken en doen verzenden van met name gevaarlijke stoffen. Het controleren van gereedgemaakte casu quo verpakte zendingen. Het doen op- en overslaan van verpakte gevaarlijke stoffen, alsmede reguliere vracht.’ Dutch DG Services heeft een e-erkenningsstatus.
2.10.
In een gesprek van 12 januari 2022 heeft [gedaagde 1] aan de enig (indirect) bestuurder van DG Packaging, [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), meegedeeld dat zij de Managementovereenkomst wilde beëindigen. Dat is op 1 maart 2022 gebeurd.

3.Het geschil

3.1.
DG Packaging vordert (na eiswijziging) – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] c.s. verbiedt om, in ieder geval voor de duur van het overeengekomen concurrentiebeding, contact te hebben of te leggen met klanten van DG Packaging, voor zover dat contact is gericht op het tot stand brengen of onderhouden van een zakelijke relatie met [gedaagde 1] c.s. en ziet op het aanbieden van diensten gelijk(waardig) aan die van DG Packaging, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
a.
Primair: Dutch DG Services veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van haar ondernemingsactiviteiten samenhangend met de aan Dutch DG Services toegekende e-erkenningshouderstatus, zolang [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] als (middellijk) aandeelhouder/bestuurder, of anderszins, betrokken is/zijn bij Dutch DG Services, in ieder geval voor de periode van de (resterende) duur van het met [gedaagde 2] overeengekomen concurrentiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b.
Subsidiair: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verbiedt rechtstreeks dan wel indirect werkzaamheden te verrichten, in welke vorm dan ook, al dan niet bezoldigd, voor of ten behoeve van Dutch DG Services en/of een zaak/onderneming gelijk aan de bedrijfsuitoefening van DG Packaging, ten minste voor de (resterende) duur van het overeengekomen concurrentiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. Dutch DG Services verbiedt de haar via [gedaagde 1]/[gedaagde 2] ter kennis gekomen bedrijfsinformatie over DG Packaging te openbaren aan derden en/of in welke vorm en tot welk doel dan ook te eigen bate aan te wenden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. [gedaagde 1] c.s. gelast om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis volledige openheid van zaken te geven aan DG Packaging, per e-mail of brief, en onderbouwd met relevante bescheiden zoals, maar niet beperkt tot, brieven, telefoonnotities, gespreksnotities, app-verkeer (via screenshots), e-mailverkeer etc., wanneer en in welke vorm zij klanten van DG Packaging hebben benaderd, of en welke aanbiedingen zij mondeling dan wel met schriftelijke offertes aan die klanten van DG Packaging hebben gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijven, te vermeerderen met € 10.000 voor ieder contact in voormelde zin, waarvan DG Packaging aannemelijk kan maken dat het heeft plaatsgevonden, maar desalniettemin is verzwegen door [gedaagde 1] c.s.;
5. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van (een voorschot van) € 72.500 aan DG Packaging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022;
6. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling aan DG Packaging van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 8e dag na de datum van dit vonnis;
7. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt tot betaling van de proces-, na- en (eventueel) betekeningskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis.
3.2.
DG Packaging legt aan de vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. De Managementovereenkomst is aangevuld met een addendum op 28 april 2021, waarin onder meer een concurrentiebeding is overeengekomen. [gedaagde 2] schendt dat concurrentiebeding door als bestuurder/aandeelhouder betrokken te zijn bij Dutch DG Services (een rechtstreeks met DG Packaging concurrerende onderneming), waarmee zij boetes verbeurt.
[gedaagde 1] handelt onrechtmatig jegens DG Packaging, doordat zij (met door haar bij DG Packaging opgedane kennis over essentiële bedrijfsuitoefeningsgegevens van DG Packaging) klanten en personeel van DG Packaging benadert. Dutch DG Services profiteert van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Als rechtstreeks gevolg van de tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1] c.s. daalt de omzet van DG Packaging. DG Packaging heeft daarom een spoedeisend belang bij de beëindiging van die gedragingen.
Ex artikel 843a Rv vordert DG Packaging afgifte van informatie of de relevante stukken die zien op de onrechtmatige concurrentie, omdat DG Packaging er recht en belang bij heeft inzicht te krijgen in de aard en omvang van die concurrentie.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en verzoekt de voorzieningenrechter om de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van DG Packaging in de proceskosten.
Daartoe voeren zij – kort weergegeven – aan dat geen concurrentiebeding is overeengekomen tussen DG Packaging en [gedaagde 2] en dat ook geen sprake is van onrechtmatige concurrentie.
DG Packaging heeft daarom geen belang bij de gevorderde informatie en bescheiden. Bovendien is niet voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij sprake is van een spoedeisend belang. De vorderingen 1, 2, 3 en 5 van DG Packaging zijn naar hun aard spoedeisend, zodat DG Packaging in ieder geval in die vorderingen ontvankelijk is. Over de spoedeisendheid van vordering 4 wordt vanaf r.o. 4.20. een oordeel gegeven.
Is er sprake van een concurrentiebeding tussen DG Packaging en [gedaagde 2]?
4.2.
DG Packaging legt (in ieder geval) aan de vorderingen 1, 2 en 5 ten grondslag dat DG Packaging met [gedaagde 2] een concurrentiebeding is overeengekomen. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat DG Packaging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen DG Packaging en [gedaagde 2] een concurrentiebeding is overeengekomen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst DG Packaging naar een, volgens haar, op 28 april 2021 overeengekomen addendum bij de Managementovereenkomst (hierna: het Addendum), waarin onder meer staat: ‘
(…) Opdrachtnemer zal zonder schriftelijke toestemming van opdrachtgever gedurende de managementovereenkomst en na het einde hiervan een tijdvak van een jaar, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk aan de bedrijfsuitoefening van opdrachtgever (het doen (her)verpakken van gevaarlijke stoffen en direct aanverwante logistieke werkzaamheden), drijven of mede drijven of doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen een straal van 100 km waar opdrachtgever/inlener gevestigd is, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 1.500,-- per gebeurtenis en tevens € 1.000,-- per iedere dag dat zij in overtreding is te betalen aan opdrachtgever onverminderd het recht van opdrachtgever om volledige schadevergoeding te vragen. Het concurrentiebeding geldt niet als de opdrachtgever de managementovereenkomst opzegt.
Dit addendum zal aan de geldende managementovereenkomst worden gehecht en maakt – na ondertekening – onlosmakelijk onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst. (…)
4.4.
Onder dit Addendum staan zowel bij ‘
Opdrachtgever [betrokkene 2]’ en ‘
Opdrachtnemer [gedaagde 1]’ een handtekening. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat zij niet eerder dan sinds deze procedure bekend was met het Addendum en dus ook dat zij, of iemand anders namens haar, dit stuk niet heeft ondertekend. De handtekening die onder het Addendum staat is niet haar handtekening en dus maakt het Addendum geen onderdeel uit van de Managementovereenkomst (waarin geen concurrentiebeding is opgenomen). Ter onderbouwing van haar verweer heeft [gedaagde 1] verwezen naar kopieën van haar identiteitskaart, de Arbeidsovereenkomst, bankverklaringen en recente vervoersdocumenten, waarop een volstrekt andere handtekening van [gedaagde 1] staat dan op de Managementovereenkomst en het Addendum.
4.5.
De afwijking in handtekeningen laat zich volgens DG Packaging verklaren doordat [gedaagde 1] de Managementovereenkomst en het Addendum digitaal heeft ondertekend. Dit, nadat [betrokkene 2] het Addendum (voorzien van zijn digitale handtekening) in de Cloud heeft gezet en hij [gedaagde 1] (die in dezelfde kamer tegenover hem op kantoor zat) mondeling had verzocht deze te ondertekenen, aldus [betrokkene 2] op de mondelinge behandeling. [gedaagde 1] betwist dat zij ooit een digitale handtekening onder de Managementovereenkomst en het Addendum heeft gezet. Ook betwist [gedaagde 1] dat zij ooit met [betrokkene 2] heeft gesproken over een dergelijk Addendum en/of een (nieuw overeen te komen) concurrentiebeding. De inhoud van de Managementovereenkomst heeft [gedaagde 1] niet betwist. Daarover is tussen DG Packaging en [gedaagde 1] per e-mail gecorrespondeerd, wat met betrekking tot het Addendum niet is gebeurd.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft DG Packaging – mede in het licht van artikel 159 lid 2 Rv – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij met [gedaagde 2] een concurrentiebeding is overeengekomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat DG Packaging additionele afspraken (waaronder een concurrentiebeding) met [gedaagde 1] heeft
willenmaken, toen zij vanaf 1 mei 2021 weer voltijds voor DG Packaging kwam werken, maar vooralsnog kan, in het kader van deze kortgedingprocedure, niet worden aangenomen dat tussen partijen ook daadwerkelijk nadere afspraken waaronder een concurrentiebeding zijn overeengekomen. Dat, zoals DG Packaging stelt, (i) [gedaagde 1] op 28 april 2021 op kantoor aanwezig was, (ii) nergens uit blijkt dat zij op of rond die datum niet in staat zou zijn (digitaal) te tekenen, en (iii) aan [gedaagde 1] medio 2021 een concept aandeelhoudersovereenkomst met daarin een concurrentiebeding is aangeboden (maar niet is aanvaard), staat niet ter discussie, maar maakt het voorgaande niet anders.
4.7.
Voor zover aan de vorderingen 1, 2 en 5 een tussen DG Packaging en [gedaagde 2] overeengekomen concurrentiebeding ten grondslag is gelegd, kan die grondslag deze vorderingen dus niet dragen.
4.8.
Als overigens wel voldoende aannemelijk was geworden dat het in het Addendum opgenomen concurrentiebeding was overeengekomen, strekt dat beding naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet zover dat vordering 1 voor toewijzing in aanmerking zou komen. Die vordering impliceert in feite het bestaan van een relatiebeding, terwijl niet gesteld of gebleken is dat een dergelijk beding is overeengekomen tussen DG Packaging en [gedaagde 1] c.s.
Is er sprake van onrechtmatige concurrentie?
4.9.
Zonder het bestaan van een concurrentiebeding geldt in beginsel de vrijheid van handel en bedrijf, maar kan onder omstandigheden toch sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. Het enkele feit dat Dutch DG Services rechtstreeks concurreert met DG Packaging maakt nog niet dat sprake is van onrechtmatige concurrentie.
4.10.
Uit vaste rechtspraak volgt dat van onrechtmatige concurrentie (pas) sprake is in het geval van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet. In het geval van betrokkenheid van een voormalig werk- of opdrachtnemer kan dit onder meer bestaan uit het afnemen van klanten met behulp van kennis en gegevens die in het vorige samenwerkingsverband zijn verkregen (vgl. HR Boogaard/Vesta 9 december 1955, NJ 1956/157). Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
4.11.
DG Packaging stelt dat aan de Boogaard/Vesta voorwaarden is voldaan, doordat [gedaagde 1] klanten en personeel van DG Packaging benadert en probeert te werven. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze kortgedingprocedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] c.s. DG Packaging onrechtmatige concurrentie hebben aangedaan.
4.12.
DG Packaging heeft allereerst onvoldoende concrete omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet van DG Packaging. Het enkele gegeven dat DG Packaging de door haar geprognotiseerde jaaromzet van € 1.400.000 voor 2022 met tenminste € 200.000 moet bijstellen, omdat klanten van DG Packaging zijn overgestapt naar Dutch DG Services, is daartoe onvoldoende.
4.13.
Dat [gedaagde 1] na de beëindiging van de Managementovereenkomst meerdere klanten van DG Packaging heeft benaderd om aanbiedingen te doen die net onder de prijs van DG Packaging liggen met het doel die klanten blijvend aan Dutch DG Services te verbinden, met gebruikmaking van vertrouwelijke kennis opgedaan bij DG Packaging, zoals DG Packaging stelt, acht de voorzieningenrechter – gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde 1] c.s. – niet aannemelijk gemaakt. Alhoewel [gedaagde 1] c.s. niet betwisten dat enkele klanten van DG Packaging zijn overgestapt naar Dutch DG Services (in ieder geval Dutch Qargo, KWE en Apex Global Logistics), blijkt uit de overgelegde verklaringen van die klanten dat zij dat op eigen initiatief hebben gedaan. Dat de achterliggende reden hiervan is dat zij graag met [gedaagde 1] willen blijven samenwerken, doet daaraan niet af. Dat is nu eenmaal de vrijheid die een klant heeft. Daarbij komt dat tussen DG Packaging en [gedaagde 2] geen relatiebeding was overeengekomen, dus dat het haar in beginsel vrijstond om klanten van DG Packaging te benaderen, voor zover DG Packaging daarmee geen onrechtmatige concurrentie wordt aangedaan.
4.14.
Dat Dutch DG Services tarieven hanteert die net iets onder de prijs van DG Packaging liggen is – ondanks de betwisting door [gedaagde 1] c.s. – niet onderbouwd. Maar ook als dat zo zou zijn, is de voorzieningenrechter met [gedaagde 1] c.s. van mening dat dit (vooralsnog) niet de conclusie rechtvaardigt dat stelselmatig en substantieel inbreuk is gemaakt op het duurzame bedrijfsdebiet van DG Packaging. Daarbij komt dat het enkele gebruik maken van kennis, ervaring, knowhow en goodwill, die is opgebouwd bij de voormalig werk- of opdrachtgever, geen onrechtmatige concurrentie oplevert. De voorzieningenrechter acht daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] haar kennis al had opgebouwd, voordat zij voor DG Packaging ging werken. Zij beschikte over jarenlange werkervaring in het vervoer van gevaarlijke stoffen en had al veel connecties opgebouwd.
4.15.
Dat [gedaagde 1] medewerkers van DG Packaging heeft benaderd om hen te vragen voor Dutch DG Services te komen werken, zoals DG Packaging stelt, acht de voorzieningenrechter ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagde 1] betwist niet dat zij contact heeft gehad met mevrouw [betrokkene 3], medewerkster bij DG Packaging, over een eventuele overstap naar Dutch DG Services, maar volgens [gedaagde 1] was dat op initiatief van mevrouw [betrokkene 3] zelf. De verklaring waarnaar DG Packaging verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat [betrokkene 3] door [gedaagde 1] is benaderd, is door [betrokkene 2] opgesteld en niet door [betrokkene 3], zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbijgaat.
Conclusie ten aanzien van vorderingen 1, 2 en 5
4.16.
De voorzieningenrechter concludeert dat op dit moment niet met voldoende mate van zekerheid valt vast te stellen dat deze vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de vorderingen in kort geding niet gerechtvaardigd is. Dat betekent dat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Vordering 3: verbod openbaren bedrijfsinformatie DG Packaging
4.17.
DG Packaging vordert dat de voorzieningenrechter Dutch DG Services verbiedt de haar via [gedaagde 1]/[gedaagde 2] ter kennis gekomen bedrijfsinformatie over DG Packaging te openbaren aan derden en/of in welke vorm en tot welk doel dan ook te eigen bate aan te wenden. De grondslag waarop deze vordering berust is de voorzieningenrechter niet duidelijk. Maar of aan deze vordering nou een concurrentiebeding, onrechtmatige concurrentie óf een geheimhoudingsbeding ten grondslag ligt, in alle gevallen ligt de vordering voor afwijzing gereed. Dat licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
4.18.
Hiervoor is al geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een overeengekomen concurrentiebeding en van onrechtmatige concurrentie, zodat deze grondslagen vordering 3 ook niet kunnen dragen.
4.19.
Ook het geheimhoudingsbeding biedt DG Packaging geen soelaas, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] c.s. op enig moment bedrijfsinformatie van DG Packaging hebben geopenbaard en/of te eigen bate hebben aangewend. Dat Dutch DG Services tarieven hanteert die net iets onder de prijs van DG Packaging liggen is – zoals hiervoor al overwogen – niet onderbouwd. Verder is niet gebleken dat [gedaagde 1] c.s. het geheimhoudingsbeding hebben overtreden, zodat ook deze vordering wordt afgewezen.
Vordering 4: volledige openheid van zaken over het benaderen van klanten van DG Packaging
4.20.
DG Packaging vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde 1] c.s. gelast om volledige openheid van zaken te geven aan DG Packaging over wanneer, en in welke vorm zij klanten van DG Packaging hebben benaderd, of en welke aanbiedingen zij mondeling dan wel met schriftelijke offertes aan die klanten van DG Packaging hebben gedaan. Hieraan legt zij ten grondslag dat zij recht en belang heeft bij inzicht in de aard en omvang van de oneerlijke concurrentie. Volgens DG Packaging wordt voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat.
4.21.
DG Packaging heeft met betrekking tot het spoedeisend belang van deze vordering gesteld dat zij recht en belang heeft bij inzicht in de aard en omvang van de oneerlijke concurrentie. Hiervoor is echter al overwogen dat (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde 1] c.s. klanten van DG Packaging hebben benaderd, in die zin dat sprake zou zijn van onrechtmatige concurrentie. Herhaald wordt dat het [gedaagde 1] c.s. in beginsel vrijstaat om klanten van DG Packaging te benaderen, zolang zij DG Packaging daarmee geen onrechtmatige concurrentie aandoet. Van een relatiebeding is namelijk geen sprake. Gelet hierop valt niet in te zien dat DG Packaging een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, nog daargelaten dat niet is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van deze vordering ex artikel 843a Rv. DG Packaging concretiseert niet, althans onvoldoende, op welke specifieke bescheiden zij doelt. [gedaagde 1] c.s. voeren terecht aan dat sprake lijkt te zijn van een ‘fishing expedition.’ De conclusie is dan ook dat vordering 4 zal worden afgewezen.
Vordering 6: buitengerechtelijke incassokosten
4.22.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat de hoofdvorderingen niet toewijsbaar zijn. Gelet daarop moet deze vordering hetzelfde lot treffen.
[gedaagde 1] heeft uitermate onfatsoenlijk gehandeld
4.23.
De gevorderde voorzieningen worden afgewezen, maar ten overvloede oordeelt de voorzieningenrechter dat [gedaagde 1] zich uitermate onfatsoenlijk jegens DG Packaging heeft gedragen.
4.24.
Vaststaat dat [gedaagde 1] en [betrokkene 2] DG Packaging vanaf de oprichting in 2018 in feite samen runden. [gedaagde 1] was zeer belangrijk voor DG Packaging. [gedaagde 1] kwam als eerste werknemer bij DG Packaging in dienst en bracht daarmee haar jarenlange ervaring in de gevaarlijke-stoffen-branche mee. Ervaring die [betrokkene 2] zelf niet had. [gedaagde 1] heeft er onder meer voor gezorgd dat DG Packaging de e-erkenningsstatus verkreeg.
4.25.
Gelet hierop is het onbegrijpelijk dat [gedaagde 1] tijdens het gesprek met [betrokkene 2] op 12 januari 2022 niets heeft gezegd over de oprichting van Dutch DG Services op 27 december 2021. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] tijdens dit gesprek aan [betrokkene 2] heeft voorgehouden dat zij de Managementovereenkomst wilde beëindigen wegens ernstige gezondheidsredenen, wat in ieder geval in de beleving van [betrokkene 2] tot een emotioneel gesprek heeft geleid. De voorzieningenrechter vindt het uitermate kwalijk dat [gedaagde 1] [betrokkene 2], die haar als zijn ‘
zakelijke vriendin’ beschouwde, tijdens dit gesprek niets heeft verteld over de oprichting van de met DG Packaging concurrerende vennootschap. Dat zij, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard, ‘
daartoe de noodzaak niet zag’ acht de voorzieningenrechter onbegrijpelijk. Wie met een ander verkeert moet zich ook rekenschap geven van de gerechtvaardigde belangen van die ander. [gedaagde 1] had op haar vingers na kunnen tellen dat de oprichting van haar eigen concurrerende onderneming voor [betrokkene 2] van groot belang was. Daarover had zij [betrokkene 2] moeten inlichten. [gedaagde 1] is hiermee op ongepaste wijze met de belangen van haar (ex-)opdrachtgever omgegaan en heeft zich gedragen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid.
Proceskosten
4.26.
De proceskosten komen voor rekening van DG Packaging omdat zij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.692,00
4.27.
Omdat de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel leiden, behoeven deze geen bespreking.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt DG Packaging tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde 1] c.s., aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.A. Parmentier op 14 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1419