ECLI:NL:RBNHO:2022:3756

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
9422082 \ CV FORM 21-5918
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben vijf passagiers een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal vanwege een vertraging van meer dan 24 uur op hun eindbestemming. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Dakar via Lissabon op 14 februari 2020. Door een vertraging van vlucht TP671 misten zij hun aansluitende vlucht en arriveerden zij 24 uur later dan gepland. De passagiers vroegen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een militaire oefening en slecht weer. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging meer dan drie uur bedroeg en de vervoerder niet kon bewijzen dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 3.425,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is gegeven door mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9422082 \ CV FORM 21-5918
Uitspraakdatum: 20 april 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
4. [passagier sub 4]wonende te [woonplaats]
5. [passagier sub 5]wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. S. Diederich (Aviclaim)
tegen
TAP Air Portugal,
statutair gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie bij de rechtbank Amsterdam op 19 januari 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie bij de rechtbank Amsterdam op 14 april 2021;
  • conclusie van antwoord in incident en conclusie van repliek, ingekomen ter griffie bij de rechtbank Amsterdam op 17 mei 2021;
  • beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 31 augustus 2021 strekkende tot onbevoegdheid en verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland;
  • conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie bij de rechtbank Noord-Holland op 4 november 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon (Portugal) naar Blaise Diagne Airport, Dakar (Senegal) op 14 februari 2020.
2.2.
Vlucht TP671 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lisboa Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht naar Blaise Diagne Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en zijn hierdoor 24 uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
Aviclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 425,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Blaise Diagne Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat aan de vlucht in kwestie en aan de voorafgaande vluchten (vluchten TP672 en TP1201) slotrestricties waren opgelegd in verband met een militaire oefening. Naast de slotrestricties was op 14 februari 2020 slecht weer voorspeld, te weten slecht zicht. Door voornoemde omstandigheden zijn vluchten TP671, TP672 en TP1201 vertraagd uitgevoerd. De vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd (toestel CSTVC). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder, onder meer, de vluchtrapporten van vluchten TP671, TP672 en TP1201 overgelegd, alsmede de ‘
Initial Network Plan’en het ‘
Daily Eurocontrol Network Weather Assessment’. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de vertraging van de voorafgaande vluchten doorwerkt naar de vlucht in kwestie.
4.5.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, volgens planning zouden de passagiers op 14 februari 2020 om 19:55 uur (lokale tijd) aankomen in Lissabon en vervolgens met vlucht TP1485 om 20:50 uur (lokale tijd) verder vliegen naar Dakar. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een alternatieve vlucht met geplande vertrek op 15 februari 2020 om 20:50 uur (lokale tijd). De vervoerder heeft nog aangevoerd dat de passagiers niet met een vertraging van 24 uur op de eindbestemming zijn aangekomen, omdat de oorspronkelijke vlucht en de alternatieve vlucht van de passagiers beide vertraagd zijn uitgevoerd. De kantonrechter gaat echter aan dit verweer voorbij, omdat van de oorspronkelijke aankomsttijd dient te worden uitgegaan. Niet in geschil is dat de passagiers ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met 24 uur vertraging zijn aangekomen op de eindbestemming.
4.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. De passagiers hebben gesteld dat zij met vluchten TP1487, OR457, HC332, HC404, HC405, SN201, VY7888 en IB3328 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft de stelling van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers niet hebben gesteld dat op deze vlucht ook voldoende beschikbare plaatsen waren. Gelet op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) had het op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen waarom hij de passagiers niet op deze vluchten heeft omgeboekt. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
4.7.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming.
4.8.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.9.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.
4.12.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.425,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open