ECLI:NL:RBNHO:2022:3766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
15/293271-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met voorwaardelijk opzet

Dit vonnis betreft de zaak tegen een verdachte die op 28 oktober 2021 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft op 21 april 2022 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 7 april 2022. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, heeft verklaard dat hij de pakketten met Surinaamse kleden voor een cultureel festival naar Nederland heeft meegenomen, zonder te weten dat deze cocaïne bevatten. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat er geen opzet was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de pakketten cocaïne bevatten, en heeft het opzet bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De verdachte is een first offender en er zijn geen omstandigheden die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging genomen, waaronder een meldplicht voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/293271-21 (P)
Uitspraakdatum: 21 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu volgens hem geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. De verdachte heeft op verzoek van een kennis zes pakketten meegenomen en kon er gelet op de uiterlijke verschijningsvorm vanuit gaan dat hij pakketten met doeken voor Surinaamse klederdracht ten behoeve van een cultureel festival vervoerde. Hij wist en hoefde niet te weten dat de pakketten cocaïne bevatten. Volgens de verdediging kan de verdachte geen enkel verwijt worden gemaakt en is daarmee, voor zover geen vrijspraak volgt, sprake van afwezigheid van alle schuld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van de vraag of sprake is van opzet, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte is naar Suriname gereisd voor een bezoek aan zijn kinderen. De verdachte heeft verklaard dat hij daar een persoon, genaamd [naam] , heeft ontmoet, die hij kende van lang geleden. Op de dag van vertrek heeft [naam] aan hem zes pakketten met Surinaamse kleden gegeven. De verdachte heeft, volgens zijn eigen verklaring, de pakketten in zijn koffer gestopt en de koffer dichtgedaan. Aan de verdachte was verteld dat de kleden bedoeld waren voor een cultureel feest in Nederland. De verdachte wist niet wanneer dit feest zou plaatsvinden en waar dit zou plaatsvinden. Hij wist ook niet wanneer de pakketten zouden worden opgehaald en door wie. Ook had hij geen telefoonnummer van degene die de pakketten bij hem zou ophalen. Van [naam] wist hij slechts de voornaam en had hij verder geen gegevens, zoals zijn adres of telefoonnummer.
Onder deze omstandigheden had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de inhoud van de pakketten dienen te onderzoeken. Dit geldt te meer nu het een feit van algemene bekendheid is dat er vanuit Suriname via de luchthaven Schiphol grote hoeveelheden cocaïne Europa worden binnengesmokkeld en dat die cocaïne op allerlei manieren in hand- en ruimbagage verstopt kan zijn. De verdachte heeft verklaard ermee bekend te zijn dat de Douane op de luchthaven Schiphol controleert en te weten dat het smokkelen van drugs verboden is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat zich een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne in de pakketten zou bevinden, zodat hij het voorwaardelijk opzet had op de invoer daarvan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen grond voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat van afwezigheid van alle schuld geen sprake is. De rechtbank acht immers bewezen dat sprake is van opzet. Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel verzoekt hij de bijzondere voorwaarde te verbinden, zoals weergegeven in de reclasseringsrapportage.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte door zijn kennis [naam] , maar waarschijnlijk ook door diens handlangers, is gebruikt. De verdachte is een first offender. Detentie valt hem zwaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4,6 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten. Bij de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid cocaïne, te weten een hoeveelheid van 4,6 kilogram, heeft als uitgangspunt te gelden een gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 21 januari 2022, van [reclasseringswerkster] verbonden aan Reclassering Nederland, Advies en Toezichtunit 13, Zuid-West, te Rotterdam.
De reclassering adviseert bij een veroordeling om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht voor de verdachte bij de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2022.
Mr. M.C.J. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.