ECLI:NL:RBNHO:2022:3778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
15/272197-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol met een gevangenisstraf van 44 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 oktober 2021 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne in zijn bagage, ongeloofwaardig was. De verdachte had een zwarte rolkoffer bij zich, waarin bijna 8 kilo cocaïne was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vol opzet had op de invoer van deze cocaïne, en legde een gevangenisstraf van 44 maanden op, conform de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, maar dat deze veroordeling meer dan vijf jaar geleden was. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en verklaarde het bewezen dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272197-21 (P)
Uitspraakdatum: 22 maart 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.Th. Offreins, advocaat te Badhoevedorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het bewijs geen verweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De bewijsmiddelen houden onder meer in dat de verdachte op 8 oktober 2021 per vliegtuig vanuit Suriname op Schiphol is aangekomen. De verdachte voerde als handbagage met zich een zwarte rolkoffer (verder: de trolley), waarin onder andere acht transparante pakketten zaten. In deze pakketten is in totaal netto 7991,70 gram aangetroffen van een materiaal dat cocaïne bevat.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Van dit uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer uit feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die wetenschap niet heeft bestaan en de verdachte daarmee niet bekend had hoeven zijn.
De verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de rechter-commissaris verklaard dat hij niets van de cocaïne in zijn bagage afwist, hij de trolley voor een vrouw in een bloemetjesjurk vergezeld van twee kinderen meenam, en dat hij deze vrouw kort voor de vlucht bij de incheckbalie op het vliegveld in Suriname had ontmoet. Naar aanleiding van deze verklaring van de verdachte zijn middels een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van Suriname de camerabeelden opgevraagd van de incheckprocedure van de verdachte op zijn vlucht van 7 oktober 2021 van Suriname naar Amsterdam. Deze beelden zijn aan het dossier toegevoegd, als ook een proces-verbaal met een beschrijving van deze beelden. Uit genoemd proces-verbaal kan worden afgeleid dat de verdachte de bewuste trolley reeds bij aankomst per auto op het vliegveld in zijn bezit had. Te zien is immers dat de verdachte uit de auto stapt en met een grote koffer en een kleinere trolley richting het luchthavengebouw gaat. Voorts is op geen enkel moment op de camerabeelden zichtbaar dat de verdachte de trolley krijgt van een vrouw in een bloemetjesjurk met twee kinderen. In tegendeel, zichtbaar is dat de verdachte bij de zogenaamde securitycheck (als de grote koffer al is ingecheckt) alleen is en een zwarte trolley als handbagage met zich voert. Uit het dossier blijkt voorts dat er geen vrouw met twee kinderen, zoals door de verdachte beschreven, op zijn vlucht zat.
Ter terechtzitting heeft de verdachte, onder meer geconfronteerd met de beschrijving van deze camerabeelden, verklaard dat zijn eerdere verklaring verzonnen is en dat hij deze verklaring bij de rechtercommissaris heeft herhaald om deze geloofwaardig te laten overkomen. Hij heeft ter terechtzitting vervolgens verklaard dat hij de trolley als vriendendienst heeft meegenomen voor iemand die hij in Suriname had ontmoet en dat hij niet wist dat er cocaïne in de pakjes Incolac melkpoeder en Agar Desertmix verpakt zat, welke pakjes in de trolley zaten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd ongeloofwaardig is en om die reden volledig terzijde moet worden geschoven. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte deze verklaring eerst heeft afgelegd, nadat hij geconfronteerd werd met het onderzoek naar de camerabeelden op grond waarvan de twee eerder door hem afgelegde verklaringen niet langer te handhaven waren. Voorts stelt de rechtbank vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor deze ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, die de trolley per vliegtuig als handbagage heeft vervoerd, bekend was met het feit dat er bijna 8 kilo cocaïne in de trolley zat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte derhalve vol opzet gehad op de invoer van die cocaïne in Nederland.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsproblemen en zijn leeftijd.
Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk, aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 8 kilo cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zeer zware criminaliteit, zoals levensdelicten .
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 december 2021, waaruit blijkt dat hij eerder voor een soortgelijk feit strafrechtelijk is veroordeeld in Portugal. Nu deze veroordeling dateert van langer dan vijf jaren geleden, is er geen sprake van relevante recidive.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 8 kilo cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden. De strafeis van de officier van justitie is dan ook in overeenstemming met de hoogte van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken en ziet ook geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden aan de verdachte moet worden opgelegd, met aftrek van met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
44 [vierenveertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
mr. H. Bakker en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.