ECLI:NL:RBNHO:2022:3814

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
C/15/321154 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overschrijvingen tussen bestuurders van een besloten vennootschap

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, zijn de bestuurders van de besloten vennootschap SPEED COVID TEST B.V. verwikkeld in een conflict over onrechtmatige overschrijvingen van geld. De eiser, SPEED COVID TEST B.V. (hierna SCT), beschuldigt de gedaagde, [gedaagde] BEHEER B.V., van het onrechtmatig wegslepen van grote bedragen van de bankrekening van SCT naar haar eigen rekeningen. SCT vordert een voorlopige voorziening om gedaagde te verbieden om zonder toestemming van de andere bestuurder, [betrokkene], beschikkingshandelingen te verrichten ten laste van de bankrekening van SCT. Daarnaast vordert SCT de terugbetaling van een bedrag van € 452.873,82.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een lock-up situatie, waarbij beide partijen elkaar beschuldigen van het leegtrekken van de vennootschap. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende bewijs is om de vordering tot terugbetaling toe te wijzen, maar ziet wel aanleiding om een verbod op te leggen aan gedaagde om zonder toestemming van [betrokkene] beschikkingshandelingen te verrichten. Dit verbod geldt alleen als [betrokkene] zich ook schriftelijk verbindt om zich op gelijke wijze te onthouden van dergelijke handelingen. De rechtbank legt een dwangsom op voor overtredingen van dit verbod, maar compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak is gedaan op 4 mei 2022 door mr. A.H. Schotman en de zaak zal op 13 juli 2022 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321154 / HA ZA 21-543
Vonnis in incident van 4 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED COVID TEST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.J.F. Gonesh te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D. Alblas te Barendrecht.
Partijen zullen hierna SCT en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de akte vermeerdering van eis in het incident
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
SCT vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Na vermeerdering van eis vordert SCT - samengevat - [gedaagde] op straffe van een dwangsom te verbieden beheer- en/of beschikkingshandelingen ten laste van de bankrekening van SCT te verrichten. SCT vordert [gedaagde] ook te veroordelen om een overgeboekt bedrag van € 452.873,82 aan SCT terug te betalen.
2.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding alleen mogelijk is wanneer SCT daarbij voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat SCT de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.
SCT is opgericht op 14 april 2021, met [gedaagde] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) als bestuurders. SCT stelt dat [gedaagde] onrechtmatig grote bedragen van de bankrekening van SCT naar de bankrekeningen van [gedaagde] en haar zustervennoot Safesky Warehousing B.V. heeft weggesluist. [gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [gedaagde] gaat het om betaling van de overeengekomen managementvergoeding en voor het overige om bedragen die [gedaagde] heeft veiliggesteld na vermoedens van verduistering door [betrokkene]. [gedaagde] geeft daarbij aan dat hij voornemens is het geschil voor te leggen aan de Ondernemerskamer.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een zogenoemde lock-up situatie, waarin enerzijds [gedaagde] en haar zustervennootschap, anderzijds [betrokkene], via hun deelnemingen en hun bestuurderschap gelijke zeggenschap hebben. Beide kampen maken elkaar ook hetzelfde verwijt: het leegtrekken van de vennootschap door naar het eigen kamp zonder (toereikende) rechtsgrond substantiële bedragen over te boeken. Er is op voorhand geen aanleiding om meer geloof toe te kennen aan de stellingen van het ene kamp boven die van het andere, en daarmee ook niet aan de in het incident ingenomen stellingen van SCT, die zich in dat incident klaarblijkelijk als spreekbuis van het kamp [betrokkene] manifesteert.
2.6.
De gedachte dat het nuttig is om de vrije beschikkingsmacht van de bestuurders over de bankrekening van SCT aan banden te leggen zolang de Ondernemingsskamer geen voorzieningen heeft getroffen om de over en weer gepretendeerde aanspraken veilig te stellen, is op zichzelf aansprekend. Die voorziening zou dan wel in gelijke mate beide kampen moeten treffen.
Om recht te doen aan deze gedachte zal worden beslist dat het [gedaagde] verboden is om met ingang van de datum van dit vonnis zonder toestemming van zijn medebestuurder [betrokkene] te beschikkingshandelingen ten laste van de bankrekening van SCT te verrichten, onder de bepaling dat het verbod alleen geldt indien [betrokkene] schriftelijk aan [gedaagde] toezegt dat hij zich op gelijke wijze zal onthouden van beschikkingshandelingen ten laste van die rekening zonder toestemming van [gedaagde]. Aan het verbod zal een dwangsom worden verbonden, maar die dwangsom wordt alleen verbeurd over de handelingen die door [gedaagde] in strijd met het verbod zijn verricht nadat [betrokkene] voormelde toezegging heeft gedaan en voordat hij die toezegging schendt.
2.7.
Daarmee resteert de geldvordering. Die is niet toewijsbaar. Aan de vereisten voor voorlopige toewijzing van een geldvordering - die als provisionele vordering met dezelfde terughoudendheid moet worden beoordeeld als een in kort geding gevorderd geldbedrag - is op grond van hetgeen in 2.5 is overwogen niet voldaan.
2.8.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het incident worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
De rechtbank
3.1.
Verbiedt [gedaagde] om met ingang van de datum van dit vonnis zonder toestemming van zijn medebestuurder [betrokkene] beschikkingshandelingen ten laste van de bankrekening van SCT te verrrichten,
3.2.
Bepaalt dat [gedaagde] bij iedere overtreding van dit verbod aan SCT een dwangsom verbeurt ter hoogte van tweemaal het bedrag dat met die overtreding van de bankrekening is afgeschreven,
3.3.
Bepaalt dat het sub 3.1 vermelde verbod alleen geldt indien [betrokkene] schriftelijk (waaronder per email) aan [gedaagde] toezegt dat hij zich op gelijke wijze zal onthouden van beschikkingshandelingen ten laste van de bankrekening van SCT zonder toestemming van [gedaagde].
3.4.
Bepaalt dat de sub 3.2. vermelde dwangsom wordt verbeurd over de handelingen die door [gedaagde] in strijd met het verbod zijn verricht nadat [betrokkene] voormelde toezegging heeft gedaan en totdat [betrokkene] zijn toezegging schendt, indien het daarvan komt.
3.5.
Compenseert de kosten van dit incident en wel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 juli 2022voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 830