ECLI:NL:RBNHO:2022:3897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
15/860141-20 en 15/870710-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschriften en voorhanden hebben van harddrugs met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak, die op 4 mei 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, zijn de verdachten beschuldigd van valsheid in geschriften en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar raadslieden. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne, alsook het gebruik van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties om een huurovereenkomst en hypotheek te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na een uitvoerig bewijsonderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van ketamine in de loods. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft wel bewezen verklaard dat zij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/860141-20 en 15/870710-19 (gev.) (P)
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 juli 2021, 23 juli 2021, 27 september 2021, 30 maart 2022, 6 april 2022 en 20 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen de verdachte en haar raadslieden, mr. S. Pijl en
mr. T. Nieuwenhuis, advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/860141-20 (hierna: Messina)
1.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk zonder registratie een (grote) hoeveelheid ketamine (te weten (ongeveer) 350 kilo), in elk geval een werkzame stof, in voorraad heeft gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven;
2.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer (in totaal minimaal) 3,6 gram en/of 6 tabletten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
- ongeveer (in totaal minimaal) 1,8 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
In de zaak met parketnummer 15/870710-19 (hierna: Februus)
1.
zij in of omstreeks de periode van 29 december 2014 tot en met 31 december 2019 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (telkens)
(een) voorwerp(en), te weten: een of meerdere (contante) geldbedragen (in totaal ongeveer 78.244,- euro) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
en/of
van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere (contante) geldbedragen (in totaal ongeveer 78.244,- euro) gebruik gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl zij wist dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en/of
- een valse arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] en/of
- een of meerdere valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en/of
- een of meerdere valse rekeningoverzichten
te versturen aan een verhuurder/verhuurbemiddelaar en/of (vervolgens) die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een/de (nieuwe) huurovereenkomst van de woning gelegen aan de [woonadres] ;
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2018 tot en met 27 september 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte] en/of
- een of meerdere valse salarisspecificaties van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte]
te versturen aan de bank en/of een tussenpersoon en/of (vervolgens) die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een/de (nieuwe) hypotheek ten behoeve van de koop van de woning gelegen aan de [adres 1]

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in Messina onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de in Februus onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de officier van justitie ten aanzien van het in Februus onder 1 ten laste gelegde witwassen gerekwireerd tot bewezenverklaring van een witwasbedrag van € 23.220,08.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in Messina onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging bepleit dat de verdachte bij gebrek aan bewijs voor haar wetenschap van de aanwezigheid van de ketamine dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in Februus ten laste gelegde witwassen is bepleit dat vrijspraak dient te volgen, aangezien de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van een geldsom hoger dan het in de tenlastelegging genoemde bedrag. Ook dient de verdachte te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten nu de in de tenlastelegging genoemde documenten niet vals of vervalst waren. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat ten aanzien van het in Februus onder 2 ten laste gelegde feit geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte, waardoor ook via die weg vrijspraak dient te volgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraken
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in Messina onder 1 en in Februus onder 1 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 Messina – ketamine
Hoewel het dossier naar het oordeel van de rechtbank diverse aanwijzingen bevat die de indruk kunnen wekken dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de ketamine in de loods aan de [adres 2] , zijn deze aanwijzingen onvoldoende om te komen tot wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit.
Feit 1 Februus – witwassen
Met het oog op een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde witwassen, is allereerst van belang dat bewezen moet worden dat zij de geldbedragen die zijn vermeld in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad. Dat voorhanden hebben dient te blijken uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de FIOD, zaaksdossier 2 in onderzoek Februus, is gebaseerd op een kasopstelling. Een kasopstelling leent zich naar haar aard primair voor het berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de schatting van de omvang van wederrechtelijk verkregen voordeel gelden andere maatstaven dan voor de bewijsvoering van het strafbare feit witwassen. Dat geldt ook voor de verdeling van de bewijslast.
Het gebruik van een kasopstelling ter onderbouwing van een bewijsvermoeden en een bewijsconstructie voor witwassen, is in zoverre gecompliceerd. Bovendien is in onderzoek Februus gewerkt met een gezamenlijke kasopstelling voor twee verdachten. Dat levert nog enkele andere complicaties op, omdat het niet vanzelfsprekend kan leiden tot het bewijs van medeplegen, ook niet in het geval gezamenlijk wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk kan worden gemaakt.
Als de aan de rechtbank gepresenteerde kasopstelling wordt beoordeeld met het oog op de bewijswaardering van het aan de verdachte ten laste gelegde witwassen, geldt het volgende.
In het proces-verbaal wordt gerekend met geldbedragen die contant zouden zijn overgedragen door [verdachte] en/of haar partner (te weten medeverdachte [medeverdachte] , hierna: [medeverdachte] ). Ten aanzien van twee van die posten is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [verdachte] en/of [medeverdachte] de betreffende contante geldbedragen voorhanden hebben gehad. Dit geldt voor de kosten die zijn berekend onder de post die ziet op de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] en het deel van een bekeuring van [medeverdachte] dat door [betrokkene 1] is betaald.
Wanneer de geldbedragen die horen bij deze twee kostenposten worden afgetrokken van het door de officier van justitie genoemde witwasbedrag van € 23.220,08 (dat ook door de rechtbank als vertrekpunt wordt genomen), resteert een bedrag van (€ 23.220,08 - € 3.600,- - € 1.117,- =) € 18.503,08. De rechtbank stelt vast dat het dossier de nodige vragen oproept omtrent de inkomstenbronnen en de financiële uitgaven van [verdachte] en [medeverdachte] . Gelet op de duur van de ten laste gelegde periode van vijf jaren en de omstandigheid dat het ten laste gelegde witwassen door de verdachte zou zijn medegepleegd met [medeverdachte] , is het genoemde resterende bedrag echter van dermate beperkte omvang dat het onvoldoende is om daarop een bewijsvermoeden van witwassen te baseren, zoals vereist bij de eerste stap in de beoordeling van het bewijs.
Indien en voor zover ondanks het voorgaande toch zou worden uitgegaan van een situatie waarin de feiten en omstandigheden in het dossier een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat geldbedragen die [verdachte] en [medeverdachte] voorhanden hebben gehad uit enig misdrijf afkomstig zijn, staat de rechtbank voor de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben afgelegd over de herkomst van het geld.
In dit verband overweegt de rechtbank dat [verdachte] heeft verklaard dat door [medeverdachte] gedurende een langere periode een woning is verhuurd aan [betrokkene 2] , dat [betrokkene 2] voor een kortere periode een tweede woning heeft gehuurd en dat [betrokkene 2] de huur contant betaalde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee een op zichzelf redelijk concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit een inkomstenbron van de verdachte en [medeverdachte] kan blijken.
Nader onderzoek naar deze verklaring heeft plaatsgevonden, in die zin dat [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris als getuige is gehoord.
De door [betrokkene 2] afgelegde getuigenverklaring is voor wat betreft de periode van huur niet gelijkluidend aan wat [verdachte] en [medeverdachte] daarover hebben verklaard. De getuige heeft echter wel bevestigd in elk geval één pand van [medeverdachte] te hebben gehuurd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij in 2015/2016 een pand huurde voor rond de € 1.500,- tot € 1.600,- per maand en dat zij mogelijk ook één maand een ander pand heeft gehuurd en daarvoor borg heeft betaald die zij niet terug heeft gekregen. De hoogte van die huur en borg kan zij zich niet herinneren, maar zij denkt dat het in elk geval meer was dan € 1.000,-. De huur betaalde zij contant.
Uitgaande van de verklaring van getuige [betrokkene 2] , dient er op het bovenvermelde bedrag van € 18.503,08 een bedrag aan ontvangen huurpenningen van aanzienlijke omvang in mindering te worden gebracht. Dit bedrag is zodanig dat het vermoeden van witwassen – dat de rechtbank dus al niet aanneemt– voldoende zou zijn weersproken, met als gevolg dat van het openbaar ministerie nader onderzoek zou mogen worden verwacht om de geboden verklaring alsnog te ontzenuwen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in Messina onder 2 ten laste gelegde feit en de in Februus onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1 Aanwezig hebben van verdovende middelen
De verdachte heeft verklaard van een deel van de aangetroffen drugs wetenschap te hebben. De rechtbank overweegt met betrekking tot de overige bewezen verklaarde verdovende middelen dat de huurder van een woning verondersteld wordt op de hoogte te zijn van wat zich in die woning bevindt behoudens aanwijzingen van het tegendeel. Die aanwijzingen ontbreken. Daartoe wordt overwogen dat betekenis toekomt aan de plaatsen waar de drugs zijn aangetroffen en aan het feit dat zich drugs in de woning bevonden waarvan de verdachte wel wetenschap had. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte de tenlastegelegde hoeveelheden verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.3.3.2 Valsheid in geschrift t.b.v. huur Irene Vorrinkstraat
Ter terechtzitting van 6 april 2022 heeft de verdachte verklaard dat zij – met het oog op het aangaan van een huurovereenkomst voor de woning aan de [woonadres] een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van [medeverdachte] heeft ontvangen en dat zij deze per e-mailbericht heeft doorgestuurd aan het verhuurbemiddelingsbedrijf. De verdachte heeft verklaard dat zij het betreffende document niet heeft bekeken voordat zij het doorstuurde. De salarisspecificaties op naam van [medeverdachte] heeft zij eveneens doorgestuurd naar de verhuurder. De verdachte heeft ontkend de bankafschriften op naam van [medeverdachte] te hebben verstrekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De bewijsmiddelen houden onder meer in een e-mailbericht van de verdachte van 19 juli 2017, aan [naam] , de eigenaresse van het verhuurbemiddelingsbedrijf. Uit de context van de uitgewisselde berichten blijkt dat het e-mailbericht van de verdachte een reactie is op het verzoek van [de eigenaresse] om stukken toe te sturen. De verdachte heeft, zo heeft zij op de zitting van 6 april 2022 verklaard, inderdaad een werkgeversverklaring en salarisstroken aan [de eigenaresse] gestuurd. De verdachte heeft ook verklaard dat [medeverdachte] nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. Dit maakt dat zij op het moment dat haar door [de eigenaresse] werd gevraagd naar drie
recentesalarisstroken, zij moet hebben geweten dat zij deze niet kon overleggen. Op het moment dat de verdachte in reactie op het verzoek om drie recente salarisstroken documenten stuurt aan [de eigenaresse] , kan het niet anders zijn dan dat zij wist dat die documenten in strijd met de werkelijkheid waren. Of zij de betreffende documenten wel of niet heeft bekeken voordat zij ze naar [de eigenaresse] stuurde, doet in dat geval niet ter zake, de verdachte wist immers dat documenten die door moesten gaan voor recente salarisstroken van [medeverdachte], terwijl hij niet bij [bedrijf 1] werkte, op geen enkele wijze echt en onvervalst konden zijn.
Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt door wie de zich in het verhuurdossier bevindende bankafschriften en arbeidsovereenkomst zijn verstrekt en de verdachte heeft ontkend dit te hebben gedaan, zal de rechtbank het gebruik van deze documenten niet bewezen verklaren.
3.3.3.3 Valsheid in geschrift t.b.v. hypotheek [adres 1]
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij van 1 februari 2018 tot 1 oktober 2018 daadwerkelijk heeft gewerkt bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en dat daarmee de voor het aangaan van de hypotheek voor de woning aan de [adres 1] gebruikte documenten echt en onvervalst waren. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte onaannemelijk en is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een schijnconstructie en dat de verdachte in werkelijkheid niet in dienstbetrekking bij [bedrijf 2] heeft gewerkt. Tot deze conclusie komt de rechtbank op grond van een aantal, uit die bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden, welke hieronder zullen worden besproken.
De verdachte heeft in de maanden februari tot en met september 2018 een totaalbedrag van bijna € 23.000,- overgemaakt gekregen van [bedrijf 2] . Haar bruto jaarsalaris bedroeg ruim € 58.000,-. De totale omzet van het bedrijf over het hele jaar 2018 bedroeg volgens de gegevens van de Belastingdienst € 21.133,-. Daar komt bij dat [bedrijf 2] voor tienduizenden euro’s belastingschulden open had staan.
Op de bankrekening van [bedrijf 2] is te zien dat meerdere keren een bedrag op de rekening is gestort in de orde van grootte van het salaris van de verdachte en dat diezelfde dag, althans vlak daarna, dat salaris werd overgemaakt. Gelet op genoemde omzet van [bedrijf 2] is de hoogte van het salaris van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank dermate opmerkelijk dat het de vraag oproept of het geld wel werkelijk van [bedrijf 2] afkomstig was. Bij de beantwoording van die vraag slaat de rechtbank acht op de volgende feiten en omstandigheden.
Op algemeen geformuleerde vragen over haar werkzaamheden, eventuele collega’s en de bedrijfsvoering van [bedrijf 2] weet de verdachte tijdens de verhoren bij de politie geen antwoorden te geven. Ter terechtzitting kwam daarin geen verandering. [naam] , oprichter en eigenaar van [bedrijf 2] , is een bekende van [medeverdachte] , de partner van de verdachte. [de eigenaar van het bedrijf] heeft de verdachte vrije toegang tot de kas en rekening van het bedrijf gegeven. Bovendien betaalde hij haar een bovenmodaal maandsalaris van € 3.090,- netto. Desondanks heeft hij haar naar eigen zeggen ‘puur op gevoel’ aangenomen. Volgens de verdachte zou niet concreet zijn afgesproken wat zij voor werkzaamheden zou verrichten voor het bedrijf en zou [de eigenaar van het bedrijf] zeer slecht bereikbaar zijn geweest voor vragen die zij aan hem had over het werk. Enkele dagen na het passeren van de hypotheekakte voor de [adres 1] bij de notaris, is het ‘dienstverband’ tussen de verdachte en [bedrijf 2] beëindigd. Dan stopt ook het storten van bedragen op de rekening van [bedrijf 2] .
Op een telefoon die in de woning van de verdachte en [medeverdachte] is aangetroffen, staat een chatgesprek tussen [medeverdachte] en [de eigenaar van het bedrijf] . Hierin draagt [medeverdachte] [de eigenaar van het bedrijf] op alles in ‘de boeken’ te laten kloppen. Ook heeft hij het over contante stortingen, een hypotheek regelen en het afspreken van een duidelijk verhaal met zijn vrouw samen voor het geval ‘ze’ haar vragen willen stellen over wat ze doet en waar het geld vandaan komt. Vervolgens draagt [medeverdachte] [de eigenaar van het bedrijf] op het gesprek te wissen.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat tussen de verdachte en [bedrijf 2] sprake is geweest van een fictief dienstverband. De verdachte heeft niet daadwerkelijk salaris verdiend bij [bedrijf 2] . De aan de ING bank overgelegde documenten zijn daarmee vals.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in Messina onder 2 ten laste gelegde feit en de in Februus onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Messina
2.
zij op 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,4 gram en 4 tabletten van een materiaal bevattende MDMA,
- 1,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Februus
2.
zij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en
- valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte]
te versturen aan een verhuurbemiddelaar en die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een huurovereenkomst voor de woning gelegen aan de [woonadres] ;
3.
zij in de periode van 1 september 2018 tot en met 27 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte] en
- een valse salarisspecificatie van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte]
te versturen aan een tussenpersoon en vervolgens die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een hypotheek ten behoeve van de koop van de woning gelegen aan de [adres 1] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Messina
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Februus
2.
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
3.
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd toepassing te geven aan artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van de verbeurdverklaring van € 23.946,46 en € 4.250,-, welke bedragen bestaan uit respectievelijk de overwaarde van de woning aan de [adres 1] na de verkoop ervan en de huurpenningen van de verhuur van die woning.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich twee keer, waarvan één keer in vereniging met haar partner, schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van meerdere valse documenten, waaronder valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties. De documenten heeft zij verstrekt aan een verhuurbemiddelingsbedrijf en een bank, ten behoeve van het aangaan van een verhuurovereenkomst voor een woning respectievelijk het afsluiten van een hypotheek. Met name de documenten die zijn gebruikt voor het afsluiten van de hypotheek zijn op geraffineerde wijze tot stand gekomen, door een dienstverband en salarisbetalingen te fingeren.
Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economische verkeer. De rechtbank rekent de verdachte aan dat zij zonder scrupules valse stukken heeft gebruikt om de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning te verkrijgen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken en dit kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen kan het vertrouwen worden geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Daarnaast is in de woning van de verdachte in totaal 5,4 gram harddrugs aangetroffen, welke de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Harddrugs zijn, voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van gebruikers daarvan in het bijzonder, zeer schadelijke stoffen, en het gebruik ervan is bezwarend en in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 januari 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft ambtshalve acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak Februus niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn van berechting is met tien maanden overschreden nu de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op de datum van de doorzoeking van de woning van de verdachte op 8 juli 2019, waarbij ook zij blijkens de stukken als verdachte was aangemerkt.
Dit verzuim zal de rechtbank compenseren door – in afwijking van het uitgangspunt voor de bewezenverklaarde feiten – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen, maar een onvoorwaardelijke taakstraf, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Geen verbeurdverklaring
De rechtbank acht onvoldoende grond aanwezig om over te gaan tot de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring. De geldbedragen waarop de vordering betrekking heeft staan niet in zodanig verband met de bewezen verklaarde valsheid in geschrift dat is voldaan aan de vereisten van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in Messina onder 1 en in Februus onder 1 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in Messina onder 2 en in Februus onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de in Messina onder 2 en in Februus onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderdveertig (240) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Mr. A.H.A. van Roessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.