In deze zaak heeft AirHelp GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Emirates, eveneens een rechtspersoon naar buitenlands recht, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 21 mei 2021 en betreft een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Indira Gandhi International Airport via Dubai, die op 5 juni 2019 plaatsvond. Door een vertraging van de vlucht EK146 hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. AirHelp heeft de vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de stellingen van AirHelp beoordeeld. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat AirHelp niet aan haar stelplicht had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat AirHelp voldoende bewijs had geleverd van de vertraging en dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen. De kantonrechter concludeerde dat het missen van de aansluitende vlucht niet het gevolg was van de vertraging van de eerste vlucht, maar eerder van de passagiers zelf.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp afgewezen en de proceskosten voor rekening van AirHelp gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep.