In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door eiser 1 in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen TAP Air Portugal na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Porto op 25 juni 2019. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en arriveerden 14 uur en 55 minuten later op hun bestemming. Als gevolg van de annulering hebben zij extra kosten gemaakt, waaronder taxi- en accommodatiekosten, en vorderen zij een schadevergoeding van de vervoerder. De vervoerder heeft de vordering met betrekking tot de taxikosten erkend, maar betwist de overige kosten, waaronder de niet-gebruikte nacht in een hotel, ter waarde van € 127,00.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers zich beroepen op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter oordeelt dat de Verordening geen zelfstandige grondslag biedt voor de vergoeding van extra gemaakte kosten. Wat betreft het Verdrag van Montreal, stelt de kantonrechter vast dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de schade daadwerkelijk is geleden. De boekingsbevestiging toont niet aan dat de accommodatie is betaald, en de overige overgelegde stukken bieden geen bewijs van de financiële schade.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering af, waarbij de passagiers worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting door kantonrechter S.N. Schipper, waarbij tegen de beschikking geen hoger beroep openstaat.