In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Transportes Aéros Portugueses S.A. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van São Vincente via Lissabon naar Amsterdam, die geannuleerd werd vanwege de coronapandemie. De passagier is meermaals omgeboekt, maar heeft uiteindelijk pas op 4 en 5 augustus 2020 kunnen vliegen met een repatriëringsvlucht. De passagier vorderde vergoeding van gemaakte kosten voor maaltijden, verfrissingen en overnachtingen, in totaal € 3.660,00, en buitengerechtelijke incassokosten van € 491,00. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid en hoogte van deze kosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder erkende dat de passagier meermaals is omgeboekt. Echter, de vervoerder stelde dat de passagier zich niet tijdig had gemeld voor de repatriëringsvluchten op 9 en 10 juli 2020. De kantonrechter oordeelde dat de passagier verantwoordelijk was voor de kosten gemaakt tussen 9 juli en 5 augustus 2020, omdat hij niet op de geplande vluchten was verschenen. Voor de periode tussen 31 maart en 9 juli 2020 kon de kantonrechter de gevorderde kosten niet toewijzen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd dat de kosten noodzakelijk en redelijk waren.
De kantonrechter heeft het verzoek van de passagier afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder, begroot op € 249,00, vermeerderd met wettelijke rente. Deze beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.