Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1],wonende te [plaats 1],2. [eiser 2],wonende te [plaats 2],3. [eiser 3],wonende te [plaats 1],4. [eiser 4],wonende te [plaats 2],
1.Het procesverloop
- het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 3 mei 2021;
- het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 juli 2021;
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
- primair € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2020;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
“Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C502/18, EU:C:2019:604, punten 2026)”.
,is gelet op de jurisprudentie van het Hof niet relevant. Gelet op het voornoemde arrest van het Hof is de vervoerder dan ook compensatie verschuldigd.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.