ECLI:NL:RBNHO:2022:3949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9195735
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht en aansprakelijkheid van vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met TAP Air Portugal voor een vlucht van Amsterdam naar Pico Island via Lissabon op 8 mei 2019. Het tweede deel van de vlucht van Lissabon naar Pico Island werd geannuleerd, waardoor de passagiers 25 uur en 7 minuten later op hun eindbestemming arriveerden. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevraagd, maar de vervoerder weigerde dit te betalen, met als argument dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op Pico Island.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder een deel van de vlucht heeft uitgevoerd en dat de passagiers de vervoerder kunnen aanspreken. De rechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de weersomstandigheden de uitvoering van de vlucht onmogelijk maakten. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder compensatie verschuldigd was op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De passagiers hebben een bedrag van € 1.890,40 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de proceskosten, en de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9195735 \ CV FORM 21-3022
Uitspraakdatum: 9 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],wonende te [plaats 1],2. [eiser 2],wonende te [plaats 2],3. [eiser 3],wonende te [plaats 1],4. [eiser 4],wonende te [plaats 2],

verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 3 mei 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 juli 2021;

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Lissabon Airport (Portugal) naar Pico Island Airport (Portugal) op 8 mei 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het tweede deel van de vlucht (S4 143, codeshare TP 6460) van Lissabon naar Pico Island is geannuleerd. De passagiers zijn 25 uur en 7 minuten later aangekomen op hun eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2020;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat hij niet als “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” kan worden aangemerkt. SATA Azores Airlines stond gepland om de geannuleerde vlucht S4 143 uit te voeren. De passagiers stellen dat de vervoerder, als contracterende partij, op basis van de vervoersovereenkomst kan worden aangesproken door de passagiers. Dat de vervoerder ervoor heeft gekozen de vlucht te laten uitvoeren door een andere luchtvaartmaatschappij doet daar niet aan af, aldus de passagiers.
4.4.
Artikel 2 sub b van de Verordening bepaalt dat onder ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ wordt verstaan: ‘een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijk of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier’.
4.5.
Het Hof heeft in zijn beschikking van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909) het volgende overwogen:
“Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C502/18, EU:C:2019:604, punten 2026)”.
4.6.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat de vervoerder effectief een deel van de vlucht heeft uitgevoerd (namelijk het deel van Amsterdam naar Lissabon). Dat dit deel van de vlucht niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagiers op de eindbestemming zijn aangekomen en dat die langdurige vertraging het gevolg is van de annulering van de tweede vlucht, welke (op basis van een codesharingovereenkomst) is uitgevoerd door een derde vervoerder
,is gelet op de jurisprudentie van het Hof niet relevant. Gelet op het voornoemde arrest van het Hof is de vervoerder dan ook compensatie verschuldigd.
4.7.
De vervoerder voert voorts aan dat de annulering van vlucht S4 143 het gevolg was van buitengewone omstandigheden, te weten slechte weersomstandigheden te Pico Island, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.8.
Voor zover uit de overgelegde METAR data blijkt dat Pico Island op 8 mei 2019 te kampen had met harde wind, is gesteld noch gebleken op welke wijze deze weersomstandigheden van invloed zijn geweest op de uitvoering van de vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de harde wind de uitvoering van de vlucht onmogelijk heeft gemaakt. Er is dan ook geen sprake van buitengewone omstandigheden.
4.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.10.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.13.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.890,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open