ECLI:NL:RBNHO:2022:4016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8270712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieplicht van vervoerder bij annulering van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van een vlucht van Amsterdam naar München op 26 september 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vertraging door de laatste opgelegde slottijd minder dan drie uur was en dat de vervoerder niet was ontslagen van zijn compensatieplicht. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270712 \ CV EXPL 20-563
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats] (Verenigde Staten)
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaftgevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport München (Duitsland) op 26 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vlucht maakt onderdeel uit van de rotatievlucht München-Amsterdam-München met vluchtnummers LH2304/LH2305. Het toestel stond bovendien gepland om na deze rotatie ook nog andere rotatievluchten naar andere bestemmingen uit te voeren. De direct voorafgaande vlucht (LH2304) kreeg slotrestricties door de luchtverkeersleiding opgelegd. Om 12:14 uur UTC bepaalde de luchtverkeersleiding dat aan vlucht LH2304 een slot van 14:44 uur UTC werd opgelegd. Om 12:23 uur UTC besloot de vervoerder tot annulering van vlucht LH2304, omdat wachten tot het moment waarop het toestel werkelijk gebruik zou mogen maken van een slot de dienstregeling onaanvaardbaar zou verstoren. Het feit dat de vervoerder een gedwongen keuze moest maken is het gevolg van buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder. De annulering van vlucht LH2304 werkt door naar de annulering van vlucht L2305. Immers, als het vliegtuig niet in Amsterdam aankomt, is er ook geen vliegtuig om uit Amsterdam te vertrekken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
Niet in geschil is dat de vlucht in kwestie (LH2305) onderdeel uitmaakt van de rotatie München-Amsterdam-München. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder onder verwijzing naar het vluchtrapport en de “slot history” voldoende heeft onderbouwd dat de voorafgaande vlucht van München naar Amsterdam (LH2304) gewijzigde slottijden opgelegd heeft gekregen vanwege de weersomstandigheden te Amsterdam. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. De passagier stelt dat niet uitgesloten is dat de luchtverkeersleiding het opgelegde slot nog zou vervroegen. Het is een operationele keuze geweest van de vervoerder om de vlucht te annuleren, aldus de passagier.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat de vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Volgens de vervoerder kon het in redelijkheid niet worden gevergd om het toestel en de bemanning zo lang “vast te houden” totdat de vlucht wellicht toch nog, met tijdverlies, zou kunnen worden uitgevoerd. Het was dan volgens de vervoerder niet zeker of en zo ja deze vluchten zouden kunnen worden uitgevoerd, terwijl in elk geval zeker was dat andere, door het vliegtuig uit te voeren vluchten dan ook met grote vertragingen zouden worden uitgevoerd. Niet uitgesloten is dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een later vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. Daar komt bij dat de vervoerder met de laatste opgelegde slottijd om 14:44 UTC mocht vertrekken en dat daardoor niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat hij met een vertraging van meer dan drie uur de eindbestemming zou bereiken. De vertraging veroorzaakt door de laatste opgelegde slottijd is immers minder dan drie uur. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om een gedupeerde passagier te compenseren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet.
5.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 287,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 26 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter