In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij [eiseres] een incidentele vordering tot voeging heeft ingediend. [Eiseres] is de moeder van [gedaagde 2] en heeft in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een bedrag van € 44.371,03, dat zij in de woning heeft geïnvesteerd. De vordering in het incident was gericht op voeging van deze procedure met een andere aanhangige zaak, waarin [gedaagde 2] een verdeling van de gemeenschap vorderde. [Gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben beide een advocaat ingeschakeld, respectievelijk mr. F.T. Zoutberg en mr. C.P.M. Engels.
De rechtbank heeft de vordering tot voeging afgewezen, omdat niet voldaan was aan de vereisten van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de partijen in de twee zaken niet identiek waren en dat er geen voldoende samenhang was tussen de geschilpunten in beide zaken. De rechtbank heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 15 juni 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.