ECLI:NL:RBNHO:2022:4021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
C/15/309578 / HA ZA 20-710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording in erfrechtelijke geschil tussen erfgenamen

In deze zaak vordert eiseres, de kleindochter van erflaatster, dat gedaagde, de zoon van erflaatster en executeur van de nalatenschap, rekening en verantwoording aflegt over het beheer van de financiën van erflaatster in de periode voorafgaand aan haar overlijden. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatige handelingen heeft verricht ten koste van haar erfrechtelijke aanspraken. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording, omdat niet is komen vast te staan dat hij het beheer over de financiën van erflaatster voerde. De rechtbank concludeert dat erflaatster zelf in staat was haar financiën te beheren en dat gedaagde slechts op verzoek van erflaatster handelingen heeft verricht. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en de rechtbank wijst ook de vordering tot betaling van het erfdeel en de legitieme portie af, omdat de rechtbank oordeelt dat gedaagde de geldlening aan hem uit 1983 heeft voldaan. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/309578 / HA ZA 20-710
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[gedaagde], in persoon en in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflaatster],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 november 2020 met producties 1 tot en met 36 van de zijde van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door [gedaagde] in het geding gebrachte aanvullende productie 5;
  • de conclusie t.b.v. mondelinge behandeling tevens vermindering van eis met producties 37 tot en met 49 van de zijde van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 18 november 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door [gedaagde] pleitaantekeningen zijn overgelegd;
  • de akte van [gedaagde] van 15 december 2021 met producties 5 tot en met 9;
  • de akte uitlating eiseres tevens vermindering van eis van [eiseres] van 12 januari 2022 met producties 49 en 50;
  • de akte van [gedaagde] van 16 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de enig erfgenamen van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is gehuwd geweest met [betrokkene 1] , die is overleden op 20 november 1982. Zij hadden twee zoons: [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en [gedaagde] . [betrokkene 2] was gehuwd met mevrouw [betrokkene 3] . Hij is op 4 augustus 2004 overleden. [eiseres] is de dochter van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en dus een kleindochter van erflaatster.
2.2.
Vanaf 10 februari 2018 is erflaatster, als gevolg van een val waarbij zij haar heup heeft gebroken, opgenomen geweest in een ziekenhuis en een revalidatiecentrum. Zij is daar tot 16 april 2018 verbleven. Op 2 september 2018 is erflaatster wederom ten val gekomen, waarna zij op 6 september 2018 door actieve euthanasie op 93-jarige leeftijd is overleden.
2.3.
Erflaatster heeft laatst over haar nalatenschap beschikt bij testament van 22 augustus 2018. Dit testament betreft een gedeeltelijke herroeping en aanvulling op het testament van 2 september 2004. De testamenten van 2 september 2004 en 22 augustus 2018 worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘het testament’.
2.4.
Erflaatster heeft in haar testament [eiseres] tot erfgenaam benoemd voor 25% en [gedaagde] voor 75%. Ook is [gedaagde] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder, welke benoeming [gedaagde] heeft aanvaard.
2.5.
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. [eiseres] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. Ook heeft zij aanspraak gemaakt op haar aanvullende legitieme portie.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] (onder meer) op 16 juni 2020 gevraagd om inzage in bescheiden betreffende de nalatenschap van erflaatster en betreffende het beheer dat [gedaagde] volgens [eiseres] over het vermogen van erflaatster heeft gevoerd.
2.7.
[gedaagde] heeft op 24 juli 2020 een document opgesteld over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster met daarin een boedelbeschrijving, een toelichting op terugkerende discussiepunten, een berekening van de erfdelen en een berekening van de legitieme portie van [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na vermindering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken een rekening en verantwoording van het door [gedaagde] gevoerde beheer over het vermogen van erflaatster over de periode 6 september 2013 tot en 6 september 2018, althans tot en met heden met de daaraan ten grondslag liggende verificatoire bescheiden, waarbij ook opgave wordt gedaan van de inhoud van de kluis van erflaatster in de genoemde periode en waar deze kluis zich gedurende deze periode heeft bevonden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. [gedaagde] veroordeelt tot voldoening aan [eiseres] van haar (vaderlijk;
de rechtbank gaat ervan uit dat deze toevoeging bij wijziging eis op een vergissing berust) erfdeel en haar aanvullende legitieme portie die vooralsnog € 79.050,51 respectievelijk € 68.763,06 bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag van dagvaarding;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

I. Rekening en verantwoording

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] rekening en verantwoording verschuldigd is over de periode voorafgaand aan het overlijden van erflaatster.
4.2.
Aan haar vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording, legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] het beheer heeft gevoerd over de financiën van erflaatster in haar laatste levensjaren. Volgens [eiseres] blijkt dit onder meer uit:
  • de door erflaatster aan [gedaagde] verstrekte volmacht;
  • de bemoeienis van [gedaagde] en zijn werkgever bij de totstandkoming van het testament van erflaatster;
  • de verklaringen van [eiseres] , [betrokkene 3] en een buurvrouw van erflaatster;
  • de pintransacties die zijn verricht in de periode dat erflaatster in het ziekenhuis en revalidatiecentrum verbleef (10 februari 2018 tot en met 16 april 2018), die een gelijke trend vertonen met de pintransacties voordat erflaatster werd opgenomen;
  • de tegenstrijdige berichten en verklaringen van [gedaagde] .
[eiseres] stelt zich verder op het standpunt dat [gedaagde] financiële handelingen heeft verricht ten behoeve van zichzelf en die gezien hun aard of omvang niet kunnen worden gerekend tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster, bijvoorbeeld toen erflaatster in het ziekenhuis verbleef. Er waren bovendien meerdere bankpassen in de omloop. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] aldus getracht de erfrechtelijke aanspraken van [eiseres] minimaal te houden.
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij het beheer over de financiën van erflaatster voerde en ook dat erflaatster daartoe zelf niet meer in staat was. Erflaatster voerde volgens hem tot het laatste moment haar eigen administratie onder meer via internetbankieren op haar iPad. Na haar heupbreuk heeft [gedaagde] wel boodschappen gehaald voor zijn moeder, maar alle uitgaven en pinopnames waren steeds op verzoek van erflaatster. Er was inderdaad een bancaire volmacht, maar daarvan is volgens hem geen gebruik gemaakt.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Er is in beginsel geen grond om rekening en verantwoording te vorderen als erflaatster beschikkingsbevoegd was en zelf het beheer voerde.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] het beheer over de financiën van erflaatster voerde. [gedaagde] beschikte weliswaar over een pinpas van de betaalrekening van erflaatster en heeft ook daadwerkelijk geld van de betaalrekening opgenomen en betalingen verricht, maar het verrichten van pinbetalingen kan niet gelijk gesteld worden met het beheren van het vermogen van erflaatster. Dat erflaatster een volmacht had verstrekt aan [gedaagde] , maakt dit niet anders nu hij heeft betwist dat daarvan gebruik is gemaakt. Van het gebruik van de volmacht is ook overigens niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] voldoende concreet toegelicht dat erflaatster zelf bepaalde wat er met haar financiën gebeurde (ook vanuit het ziekenhuis en revalidatiekliniek) en dat zij aan [gedaagde] in voorkomende gevallen opdracht gaf hieraan uitvoering te geven, bijvoorbeeld door geld op te nemen bij een pinautomaat en te overhandigen aan erflaatster of te voldoen aan een derde in opdracht van erflaatster.
4.6.
Dat erflaatster niet meer in staat was om zelf het beheer over haar financiën te voeren is evenmin gebleken. [eiseres] heeft ook niet gesteld dat erflaatster tijdens haar leven wilsonbekwaam was, onder bewind stond of op een andere manier beperkt was om haar financiën te voeren. Integendeel, [eiseres] heeft ter zitting meermaals erkend dat erflaatster wilsbekwaam was en in staat was financiële belangen behoorlijk waar te nemen. Dat erflaatster voorafgaande aan haar overlijden vooral bezig was met het einde van haar leven, zoals [eiseres] stelt, doet daar niet aan af. Aangenomen moet daarom worden dat erflaatster, weliswaar met enige hulp van [gedaagde] , zelf het beheer over haar vermogen voerde.
4.7.
De enkele omstandigheid dat [gedaagde] (en zijn werkgever) betrokken zijn geweest bij het contact tussen erflaatster en de notaris, maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat erflaatster niet (meer) in staat was voor haar eigen belangen op te komen. Voor zover [eiseres] stelt dat [gedaagde] erflaatster op ontoelaatbare wijze heeft beïnvloed of onder druk heeft gezet, is die stelling onvoldoende onderbouwd. Ook uit de door [eiseres] overgelegde verklaringen van haarzelf, haar moeder ( [betrokkene 3] ) en een buurvrouw van erflaatster, blijkt op geen enkele wijze dat en hoe [gedaagde] erflaatster onder druk zette.
4.8.
[eiseres] heeft er verder op gewezen dat onder meer tijdens het verblijf van erflaatster in het ziekenhuis en revalidatiecentrum verschillende pinbetalingen zijn verricht, die niet door of ten behoeve van erflaatster zijn gedaan en dus (volgens [eiseres] ) ten goede zijn gekomen van [gedaagde] , op grond waarvan [gedaagde] tot rekening en verantwoording verplicht is. De rechtbank volgt [eiseres] ook hierin niet, gelet op het navolgende:
  • Ten aanzien van aankopen in de supermarkt, slagerij, patisserie, bloemenwinkel, meubelwinkels en andere warenhuizen (Hudson’s Bay), heeft [gedaagde] voldoende toegelicht dat hij ten behoeve van erflaatster deze uitgaven heeft gedaan, voor (onder andere) persoonlijke verzorging van erflaatster en omdat zij het eten in het ziekenhuis/revalidatiecentrum niet lekker vond.
  • Het voorgaande geldt ook voor contante pinopnames die door [gedaagde] zijn gedaan, ook tijdens de opname van erflaatster in het ziekenhuis of revalidatiecentrum. [gedaagde] heeft voldoende concreet toegelicht dat erflaatster hem heeft verzocht die bedragen op te nemen en dat [gedaagde] de contanten heeft afgegeven aan erflaatster, dan wel aan derden in opdracht van erflaatster.
  • Het staat vast dat [gedaagde] de pinpas van erflaatster heeft gebruikt om brandstof te tanken voor zijn eigen auto, maar [gedaagde] heeft toegelicht dat hij deze kosten heeft gemaakt voor het vervoer van erflaatster of wanneer hij bij haar op bezoek ging. Het gaat dus om kosten die ten behoeve van erflaatster zijn gemaakt. Het voorgaande geldt ook voor de onderhoudskosten van de auto van [gedaagde] en de parkeerkosten.
  • Ten aanzien van twee aankopen in een kledingwinkel, heeft [gedaagde] erkend dat dit schenkingen zijn geweest van erflaatster, ter gelegenheid van zijn verjaardag. Het gaat hierbij om bedragen van € 90,95 en € 69,95. Gelet op de beperkte omvang van deze bedragen ziet de rechtbank hierin geen grond om een verantwoordingsplicht van [gedaagde] aan te nemen.
4.9.
Bij het vorenstaande kan overigens worden geconstateerd dat [gedaagde] , juist door het geven van een toelichting in deze procedure, reeds rekening en verantwoording heeft gedaan. Gelet op de familierechtelijke relatie tussen erflaatster en [gedaagde] kan een vergaande administratieplicht ook niet worden verlangd van [gedaagde] . Het lijkt er op dat [eiseres] bezwaar maakt tegen de verklaringen die [gedaagde] heeft gegeven voor de gedane bestedingen, maar gelet op de omstandigheid dat erflaatster wilsbekwaam was, zodat moet worden aangenomen dat zij met de bestedingen heeft ingestemd, gaat de rechtbank aan die bezwaren voorbij en wordt aan inhoudelijke bespreking daarvan verder niet toegekomen.
4.10.
De conclusie van wat hiervoor is overwogen luidt dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] zonder medeweten van erflaatster ten behoeve van zichzelf bedragen van de bankrekening van erflaatster heeft opgenomen. Dat sprake was van onrechtmatige onttrekkingen, zoals [eiseres] suggereert, is derhalve evenmin gebleken. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt [eiseres] de bewijslast van deze stelling. Voor omkering van die bewijslast bestaat geen aanleiding, omdat niet is voldaan aan de strenge voorwaarden die daarvoor gelden.
4.11.
[eiseres] vordert voorts opgave van de inhoud van de kluis in de periode 6 september 2013 tot en 6 september 2018 en waar de kluis zich in die periode heeft bevonden. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord verklaard dat de kluis al lang geleden door de vader van [eiseres] ( [betrokkene 2] ) is leeggehaald. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan wat er van hem gevraagd kan worden, zodat ook dit deel van de vordering wordt afgewezen. Dat [eiseres] deze verklaring van [gedaagde] niet geloofwaardig acht, is geen grond om [gedaagde] te veroordelen tot het geven van een andere verklaring over de inhoud van de kluis.
II. Berekening van het erfdeel
Ontvankelijkheidsverweer
4.12.
[gedaagde] voert een niet-ontvankelijkheidsverweer. Hij betoogt dat [eiseres] feitelijk verdeling vordert van de nalatenschap, hetgeen volgens [gedaagde] niet mogelijk is omdat hij is benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder. Dit verweer faalt. Dat [gedaagde] als afwikkelingsbewindvoerder bevoegd is tot verdeling van de nalatenschap, staat er niet aan in de weg dat [eiseres] in deze procedure betaling van haar erfdeel (en de aanvullende legitieme) vordert.
Huidig banksaldo, erfbelasting, advocaatkosten en overige kosten
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat het erfdeel van [eiseres] kan worden berekend aan de hand van het huidige banksaldo (van € 68.750,11), te vermeerderen met het bedrag dat al is uitgekeerd aan [gedaagde] en de erfbelasting die is betaald.
4.14.
Partijen twisten over de vraag of de door [gedaagde] gemaakte kosten, waaronder advocaatkosten, ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht.
Volgens [gedaagde] is op het banksaldo een bedrag aan advocaat- en notariskosten van Van Benthem en Keulen in mindering gebracht (van € 17.629,71) en moet er daarnaast nog een aanvullend bedrag van € 7.525,46 plus € 15.000,- worden afgetrokken van het saldo vanwege advocaatkosten van de nieuwe advocaat van [gedaagde] .
4.15.
[eiseres] betwist dat de advocaatkosten in mindering mogen strekken op het saldo van de ervenrekening. Volgens [eiseres] moet daarnaast een bedrag van € 15.172,12 (betaald aan [gedaagde] ) en een bedrag van € 87,33 (betaald aan Handyman B.V. en Vinkesteijn) worden opgeteld bij het saldo.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] gemaakte advocaatkosten voor rekening dienen te komen van [gedaagde] en niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de gemaakte advocaatkosten strekken ter bescherming van het belang van [gedaagde] in zijn hoedanigheid van erfgenaam, en niet in zijn hoedanigheid van executeurafwikkelingsbewindvoerder. [gedaagde] heeft zijn verweren vooral gevoerd om zijn eigen aanspraken als erfgenaam veilig te stellen. De kosten die daarmee gemoeid zijn, zijn geen kosten van de executele, maar eigen kosten van [gedaagde] . Deze kosten ter hoogte van € 17.629,71 dienen daarom buiten beschouwing te blijven bij het bepalen van het erfdeel van [eiseres] . Dit bedrag zal daarom bij het banksaldo moeten worden opgeteld. De stelling van [gedaagde] dat van het huidige banksaldo (nog eens) een bedrag van € 7.525,46 plus € 15.000,- moet worden afgetrokken vanwege kosten van zijn nieuwe advocaat, wordt om dezelfde reden niet gevolgd.
4.17.
[gedaagde] heeft toegelicht dat de overboeking van € 15.172,12 van de ervenrekening naar zijn eigen bankrekening berust op een vergissing, die direct ongedaan is gemaakt. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin, omdat zijn toelichting steun vindt in de overgelegde bankrekeningafschriften. Daarop is zichtbaar dat [gedaagde] precies hetzelfde bedrag weer heeft teruggestort op de ervenrekening op dezelfde dag als de afschrijving (24 juli 2020, productie 8 van [gedaagde] ). Dit bedrag zal de rechtbank daarom niet nogmaals optellen bij de bepaling van het saldo van de nalatenschap.
4.18.
De betalingen aan Handyman en Vinkesteijn (in totaal € 87,33) betreffen schulden van de nalatenschap (kosten van de loodgieter voor de woning van erflaatster en een inktpatroon voor de printer). Deze kosten zijn terecht ten laste van de nalatenschap gebracht en zullen daarom bij het bepalen van ieders erfdeel niet bij het huidige banksaldo worden opgeteld.
4.19.
[eiseres] heeft erkend dat een bedrag van € 5.764,- is ontvangen van de Belastingdienst en dat dit van het saldo moet worden afgetrokken. Ook de rechtbank zal daarvan uitgaan.
Geldlening aan [gedaagde] uit 1983
4.20.
[eiseres] voert aan dat bij de bepaling van haar erfdeel rekening moet worden gehouden met een vordering die de nalatenschap heeft op [gedaagde] uit hoofde van een geldlening die erflaatster aan [gedaagde] heeft verstrekt in 1983 ter hoogte van fl. 132.000,- (hierna: de geldlening van 1983). [gedaagde] stelt dat hij de geldlening van 1983 heeft terugbetaald en beroept zich daarbij op een door erflaatster ondertekende akte van 30 augustus 2015 (hierna: de akte van 2015). In die akte is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

blijkens de akte de dato 11 november 1983, verleden voor mr. B.J. Demenint, destijds notaris te [plaats] , was schuldenaar[ [gedaagde] , toevoeging rechtbank]
per 20 november 1982 schuldig aan schuldeiser[erflaatster, toevoeging rechtbank]
een bedrag groot eenhonderd twee en dertig duizend gulden (Fl. 132.000,00);
verklaren als volgt:
1.
schuldenaar heeft aan schuldeiser het gemelde bedrag van de geldlening geheel voldaan;
2.
schuldeiser verleent bij deze kwijting voor de betaling van het gehele bedrag van voormelde geldlening; (…).”
4.21.
[eiseres] betwist dat uit de akte van 2015 blijkt dat [gedaagde] de geldlening daadwerkelijk heeft terugbetaald. Bovendien stemt de in deze akte vastgelegde verklaring volgens [eiseres] niet overeen met de werkelijkheid.
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat de akte van 2015 niet kan worden aangemerkt als notariële akte. Weliswaar is blijkens het briefpapier een notariskantoor betrokken bij de totstandkoming hiervan, maar de akte bevat geen door de notaris gedane waarnemingen of verrichtingen (vgl. artikel 156 lid 2 Rv). Er is dus sprake van een onderhandse akte. Ook aan onderhandse akten komt evenwel dwingende bewijskracht toe ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen. De dwingende bewijskracht geldt tussen partijen, waaronder ook wordt ook verstaan de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, zoals [eiseres] (artikel 157 lid 2 Rv).
4.23.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in beginsel de inhoud van de verklaring in de akte van 2015 voor waar zal aannemen en er dus vanuit gaat dat “
schuldenaar” (zijnde [gedaagde] ) de geldlening van 1983 vóór 2015 “
heeft (…) voldaan”. Anders dan [eiseres] veronderstelt, blijkt uit de akte dus niet alleen dat de geldlening is voldaan, maar ook dat de geldlening is voldaan
door [gedaagde](in plaats van een kwijtschelding door erflaatster, zoals [eiseres] verdedigt).
4.24.
Op grond van artikel 151 Rv staat tegen het dwingend bewijs tegenbewijs open, dat door alle middelen mag worden geleverd. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid (HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:848 (Benu/Pelzers Holding c.s.)).
4.25.
[eiseres] stelt dat als [gedaagde] inderdaad de geldlening heeft terugbetaald, het voor hem eenvoudig zou moeten zijn om dat aan te tonen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt met welke middelen hij de lening heeft afgelost, omdat [gedaagde] :
  • zijn woning aan de [adres 1] in 1992 met verlies heeft verkocht;
  • in augustus 1980 deels met eigen middelen een woning heeft gekocht aan de [adres 2] ;
  • in mei 2002 deels met eigen middelen een woning heeft gekocht aan de [adres 3] ;
  • geen of slechts beperkte inkomsten had;
  • over de vraag hoe hij de lening heeft afgelost steeds wisselend verklaringen heeft afgelegd.
4.26.
Met deze stellingname miskent [eiseres] echter dat - gelet op de dwingende bewijskracht van de akte van 2015 - zij zelf aan zet is en het niet aan [gedaagde] is om te bewijzen dat (en hoe) de geldlening is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen om het door de akte van 2015 geleverde bewijs te ontzenuwen. Aan het leveren van tegenbewijs wordt daarom niet toegekomen.
4.27.
[eiseres] stelt verder dat de handtekening van erflaatster op verschillende documenten, waaronder de akte van 2015, steeds wisselend lijkt te zijn. Zij heeft dit standpunt echter niet verder geconcretiseerd en niet toegelicht of zij (een) handtekening(en) betwist, en zo ja, welke. Ook heeft zij aan dit standpunt geen gevolgtrekkingen verbonden en bijvoorbeeld niet aangevoerd dat de akte van 2015 buiten beschouwing moet blijven omdat zij de handtekening van erflaatster niet erkend. Aan een handtekeningonderzoek op grond van artikel 159 lid 2 Rv wordt daarom niet toegekomen.
4.28.
Ter zitting heeft [eiseres] voorts het standpunt ingenomen dat erflaatster niet wist wat zij ondertekende, althans dat zij door [gedaagde] onder druk is gezet om de akte van 2015 te ondertekenen. Ook heeft [eiseres] ter zitting betoogd dat misbruik is gemaakt van omstandigheden en/of dat erflaatster “
misschien is bedreigd”. Deze stellingen van [eiseres] zijn echter in een dusdanig laat stadium van de procedure ingenomen en dermate vaag en niet-onderbouwd, dat de rechtbank daaraan verder voorbij gaat.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voldoende is komen vast te staan dat de geldlening aan [gedaagde] uit 1983 door hem is voldaan en dus bij de berekening van de omvang van de nalatenschap verder buiten beschouwing kan blijven.
Erfdeel van [eiseres]
4.30.
Gelet op het vorenstaande kan het erfdeel van [eiseres] als volgt worden becijferd:
Huidig saldo bank € 68.750,11
Erfbelasting € 19.510,00
Uitgekeerd aan [gedaagde] € 148.041,57
advocaatkosten (Van Benthem en Keulen) € 17.629,71
Ontvangen Belastingdienst -€ 5.764,00
Saldo nalatenschap € 248.167,39
25% € 62.041,85
Aandeel erfbelasting [eiseres] -€ 3.627,00
Aanspraak [eiseres] € 58.414,85
III. Berekening van de aanvullende legitieme
4.31.
[eiseres] doet voorts aanvullend een beroep op haar legitieme. Tussen partijen is niet in geschil dat de legitimaire aanspraak van [eiseres] een kwart van de legitimaire massa bedraagt. Partijen twisten echter over de omvang van de legitimaire massa, in het bijzonder over de omvang van de bij de legitimaire massa op te tellen giften.
Saldo bankrekening datum overlijden
4.32.
Partijen zijn het er (inmiddels) over eens dat de saldi op de bankrekeningen € 6.014,59 en € 50.744,01 bedroegen ten tijde van het overlijden van erflaatster, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan.
Waarde van de woning
4.33.
De woning van erflaatster is verkocht voor een koopprijs van € 390.000,-. [eiseres] stelt dat de rechtbank van die waarde moet uitgaan. Volgens [gedaagde] moet echter worden uitgegaan van een waarde van € 386.281,54, zijnde het bedrag dat de notaris aan de nalatenschap heeft uitgekeerd op basis van de eindafrekening. Terecht heeft [gedaagde] erop gewezen dat de door de notaris in de eindafrekening op de koopprijs in mindering gebrachte notaris- en makelaarskosten aan te merken zijn als (informele) vereffeningskosten in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub c BW, zodat deze in mindering strekken op de legitimaire massa. De makelaars- en notariskosten zijn immers noodzakelijke kosten voor het te gelde maken van een goed van de nalatenschap (vgl. bijlage G bij de Richtlijnen Vereffening Nalatenschappen). Daarom zal worden uitgegaan van € 386.281,54 als waarde van de woning.
Geldlening uit 1983
4.34.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met de geldlening van erflaatster aan [gedaagde] uit 1983 ter hoogte van fl. 132.000,-, ofwel als vordering van de nalatenschap, ofwel als gift aan [gedaagde] . Hierin volgt de rechtbank [eiseres] niet omdat, zoals hierover is overwogen in rechtsoverweging 4.20 e.v., dwingend is bewezen dat de geldlening door [gedaagde] is voldaan.
Waarde van de inboedel
4.35.
De waarde van de inboedel van erflaatster is getaxeerd op € 1.220,-. [gedaagde] beroept zich op die taxatie. Hoewel [eiseres] stelt dat de inboedel een grotere waarde vertegenwoordigt, heeft zij er mee ingestemd dat in deze procedure wordt uitgegaan van de getaxeerde waarde van € 1.220,-.
Giften aan [gedaagde]
4.36.
[gedaagde] heeft erkend dat hij € 61.264,- aan giften heeft ontvangen van erflaatster. Die giften staan daarmee vast.
4.37.
[eiseres] voert aan dat uit de bankrekeningafschriften van erflaatster blijkt dat [gedaagde] daarnaast € 11.788,25 aan giften heeft ontvangen. [gedaagde] heeft betoogd en onderbouwd dat hij een bedrag van € 10.000 naar de bankrekening van erflaatster heeft teruggeboekt. [eiseres] heeft haar vraagtekens geplaatst bij het heen- en terugboeken van dit bedrag, maar heeft in haar laatste berekeningen dit bedrag verder buiten beschouwing gelaten, gezien het door [gedaagde] gevoerde verweer. Dit deel zal de rechtbank daarom niet aanmerken als gift aan [gedaagde] . Ten aanzien van het resterende bedrag van € 1.788,25 heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat sprake is van een gift. Dit bedrag wordt daarom wel aangemerkt als gift aan [gedaagde] .
4.38.
Vast staat dat erflaatster het aankoopbedrag van de auto van [gedaagde] heeft betaald. [eiseres] heeft primair aangevoerd dat de auto daarom tot de nalatenschap behoort en subsidiair dat sprake is van een schenking aan [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat geen sprake is van een schenking, omdat hij de auto, die een hoge instap heeft, gebruikte ten behoeve van erflaatster, onder meer om haar te vervoeren en haar te bezoeken toen zij in het ziekenhuis verbleef.
De rechtbank is van oordeel dat de auto niet tot de nalatenschap behoort, omdat het (kennelijk) de bedoeling van erflaatster was dat de auto eigendom zou worden van [gedaagde] . Het enkele feit dat erflaatster de aankoopsom heeft betaald, maakt in dat geval niet dat de auto desondanks eigendom is geworden van erflaatster.
Wel volgt de rechtbank [eiseres] in haar betoog dat de auto moet worden aangemerkt als gift aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft dat in eerste instantie ook erkend in zijn boedelbeschrijving, maar is daar later op teruggekomen. De enkele omstandigheid dat de auto mede gebruikt werd ten behoeve van erflaatster, betekent nog niet dat er geen bevoordelingsbedoeling was bij erflaatster. De auto vertegenwoordigde een aanzienlijke waarde, te weten € 20.000,-. Daarbij komt dat erflaatster ook de kosten van onderhoud, brandstof en parkeerkosten voor haar rekening heeft genomen (dus bovenop het aankoopbedrag van de auto van [gedaagde] ). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de prestaties die [gedaagde] heeft geleverd (het helpen/vervoeren van erflaatster en het bezoeken van erflaatster) niet als tegenprestatie voor het aankoopbedrag van de auto kunnen gelden. De rechtbank zal daarom uitgaan van een schenking aan [gedaagde] van € 20.000,-.
4.39.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat erflaatster de hypothecaire geldlening van [gedaagde] heeft afgelost. [eiseres] heeft daarbij gewezen op een schriftelijke verklaring van haarzelf en haar moeder, waaruit volgens [eiseres] volgt dat “
op 26 mei 2018 erflaatster in aanwezigheid van mevrouw [betrokkene 4][heeft]
verklaard ‘dat zij opgelucht was geen zorgen meer te hebben over de financiële verplichting van haar zoon t.o.v. zijn woning’” (vgl. dagvaarding, nr. 97). Ook heeft [eiseres] gesteld dat erflaatster heeft gezegd dat zij “
opgelucht was omdat de gehele hypotheeklening van gedaagde was afgelost” (conclusie ten behoeve van de mondelinge behandeling, nr. 43). In de verklaring van [eiseres] staat verder dat “
zij, [erflaatster] , (…) haar zoon [gedaagde][heeft]
geholpen bij het aflossen van de hypotheek op zijn woning aan de [adres 3] ”.Hieraan verbindt [eiseres] de gevolgtrekking dat sprake is van een schenking aan [gedaagde] ter hoogte van de hypothecaire inschrijving op de woning aan de [adres 3] ter hoogte van € 170.000,- (dan wel € 100.000,-).
De rechtbank overweegt dat de stelplicht ten aanzien van het bestaan van een schenking (en de omvang daarvan) rust op [eiseres] en dat zij aan die stelplicht niet heeft voldaan. Dat erflaatster heeft gezegd dat zij opgelucht was dat zij geen zorgen meer had over de financiële verplichtingen van [gedaagde] en dat zij [gedaagde] heeft geholpen, is daarvoor onvoldoende. Dat zegt immers niets over de vraag waarom erflaatster daarover geen zorgen meer had en dit is onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat erflaatster dus aan [gedaagde] een schenking heeft gedaan van € 170.000,- (of € 100.000,-). Ook zijn deze summiere stellingen van [eiseres] onvoldoende aanleiding om de bewijslast om te keren. Het is niet aan [gedaagde] om te bewijzen dat geen sprake is van een schenking, enkel en alleen omdat [eiseres] (en haar moeder) achteraf die suggestie opwerpen, zonder dat dit verder ergens uit blijkt. De door [eiseres] veronderstelde schenking blijkt kennelijk in ieder geval niet uit de aan haar ter beschikking staande bankrekeningafschriften van erflaatster. Omdat [eiseres] niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering verder niet toegekomen.
4.40.
Zoals hiervoor in 4.8 is overwogen heeft erflaatster aan [gedaagde] voorts giften gedaan met een waarde van € 90,95 en € 69,95 (de aankopen in een herenkledingwinkel). De rechtbank beschouwt deze giften als gebruikelijk en niet bovenmatig (in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub b BW), zodat zij buiten beschouwing blijven.
Giften aan [eiseres] en [betrokkene 2]
4.41.
Tussen partijen staat vast dat erflaatster haar auto heeft geschonken aan [eiseres] . Het gaat om een Ford Ka, met bouwjaar 2007. Partijen verschillen van mening over de vraag welke waarde aan de Ford Ka moet worden toegekend.
De waarde ten tijde van de schenking is bepalend (de hoofdregel van artikel 4:66 lid 1 BW). [gedaagde] heeft gesteld dat de schenking plaatsvond in 2014, hetgeen [eiseres] niet heeft weersproken, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan. Over de waarde van de Ford Ka heeft [eiseres] enkel een e-mail overgelegd waaruit (volgens [eiseres] ) volgt dat de waarde op 30 september 2020 € 1.000,- bedroeg. Daarvan kan de rechtbank niet uitgaan, omdat de waarde in 2014 bepalend is. [gedaagde] heeft op zijn beurt slechts gesteld dat de Ford Ka een waarde had van € 5.100,-, maar heeft daarvan geen onderbouwing overgelegd.
De rechtbank overweegt dat uit openbaar raadpleegbare bronnen kan worden afgeleid dat een Ford Ka in 2007 een nieuwwaarde had van € 8.895,- en dat de restwaarde na zeven jaar normaal gebruik (dus in 2014) € 2.200,- bedroeg. Die waarde zal de rechtbank daarom gebruiken bij de berekening van de legitieme portie van [eiseres] .
4.42.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [betrokkene 2] (de vader van [eiseres] ) een schenking heeft ontvangen ter gelegenheid van zijn vijfendertigste verjaardag ter hoogte van (omgerekend) € 15.882,-. [eiseres] heeft dat (in haar laatste akte, na de zitting van 18 november 2021) alsnog betwist. Daarnaast vindt [eiseres] het onredelijk als alleen de verjaardagsgiften aan [betrokkene 2] worden meegeteld, terwijl kennelijk de verjaardagsgiften aan [gedaagde] buiten beschouwing blijven. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. [gedaagde] heeft immers erkend dat hij aanzienlijke giften heeft ontvangen van erflaatster (van € 61.264), die volledig worden meegenomen bij de vaststelling van de legitimaire massa. Dat geldt daarom ook voor de schenking aan [betrokkene 2] ter hoogte van € 15.882, die door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd is betwist.
De door [gedaagde] in de akte van 16 februari 2022 nieuw ingenomen stellingen over aanvullende schenkingen aan [betrokkene 2] worden als tardief gepasseerd, nu [eiseres] op die gestelde aanvullende schenkingen niet meer heeft kunnen reageren.
4.43.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiseres] giften heeft ontvangen bestaande uit een gouden choker ter gelegenheid van haar huwelijk (€ 5.000,-) en overige giften (€ 2.000,-). [eiseres] heeft deze giften niet weersproken, maar aangevoerd dat de choker minder waard was dan [gedaagde] stelt en dat de giften gebruikelijk en niet bovenmatig waren (artikel 4:69 lid 1 sub b BW).
Omdat [eiseres] erkent een gouden choker als gift te hebben ontvangen, is de rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om inzichtelijk te maken wat de choker dan wel waard was. Nu ze dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank uitgaan van het door [gedaagde] genoemde waarde (€ 5.000). Zonder nadere toelichting van [eiseres] , die ontbreekt, kan de rechtbank een dergelijke gift niet als een gebruikelijke gift (in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub b BW) aanmerken. Het voorgaande geldt ook voor de overige giften ten bedrage van € 2.000,-. Deze bedragen worden daarom meegenomen in de berekening van legitieme van [eiseres] .
Notariële schenkingen, erfbelasting, waarde inboedelgoederen en advocaatkosten
4.44.
Erflaatster heeft (naast de voormelde giften) een aantal notariële schenkingen gedaan die zij schuldig is gebleven, maar die na haar overlijden zijn uitgekeerd aan [gedaagde] , [eiseres] en [betrokkene 3] .
Anders dan partijen veronderstellen, zal de rechtbank deze notariële schenkingen niet van de legitimaire massa aftrekken, nu zij moeten worden aangemerkt als quasi-legaten en daarom de legitimaire massa niet drukken (artikel 4:65 BW). Wel zal de rechtbank de notariële schenkingen aan [eiseres] aftrekken van de legitimaire portie van [eiseres] , gelet op artikel 4:70 en 4:71 BW. De rechtbank zal uitgaan van het bedrag dat [gedaagde] noemt (€ 11.764,62), omdat daarin de rente is berekend tot en met de datum van uitkering.
4.45.
[gedaagde] stelt dat ook van de aanvullende legitieme van [eiseres] de erfbelasting (van € 3.627) moet worden afgetrokken. Aangezien dit bedrag al voor rekening van [eiseres] is gekomen in het kader van de berekening van het erfdeel, zal de rechtbank dit niet nogmaals in mindering brengen op de aanvullende legitieme portie van [eiseres] . Wel zal van de legitieme van [eiseres] worden afgetrokken een bedrag van € 680,- zijnde de waarde van de inboedelgoederen die [eiseres] uit de nalatenschap heeft verkregen (artikel 4:71 BW).
4.46.
Volgens [gedaagde] moeten ook bij het berekenen van de legitimaire massa de advocaatkosten van [gedaagde] (ter hoogte van € 25.907 aan reeds gedeclareerde kosten en € 7.474,54 aan begrote kosten) in mindering worden gebracht. Hierin geeft de rechtbank [gedaagde] geen gelijk. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is overwogen in rechtsoverweging 4.16 van dit vonnis (kort samengevat inhoudende dat de kosten zijn gemaakt door [gedaagde] om zijn belangen als mede-erfgenaam te beschermen). De rechtbank volgt [gedaagde] daarom ook niet in zijn betoog dat de kosten tot de (informele) vereffeningskosten moeten worden gerekend.
Aanvullende legitieme van [eiseres]
4.47.
Over de overige posten bestaat geen discussie, zodat zij niet behoeven te worden besproken. Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening van de aanvullende legitieme portie van [eiseres] :
Bezittingen
bankrekening € 6.014,59
spaarrekening € 50.744,01
contant € 15,85
woning € 386.281,54
inboedel € 1.220,00
totaal bezittingen: € 444.275,99
Schulden
Uitvaart € 4.987,15
vaderlijke erfdelen € 128.172,58
totaal schulden: € 133.159,73
Saldo nalatenschap € 311.116,26
Giften
giften aan [gedaagde]
erkende giften € 61.264,00
giften uit bankrekeningafschriften € 1.788,00
auto € 20.000,00
giften aan [eiseres] en [betrokkene 2]
auto (Ford Ka) € 2.200,00
overige giften € 2.000,00
choker € 5.000,00
verjaardagsgift aan [betrokkene 2] € 15.882,00
giften aan derden € 15.000,00
Legitimaire massa € 434.250,26
25% € 108.562,57
giften aan [eiseres] en [betrokkene 2] -€ 25.082,00
notariële schenkingen aan [eiseres] -€ 11.764,62
erfdeel [eiseres] -€ 58.414,85
deel inboedel [eiseres] -€ 680,00
aanvullende legitieme € 12.621,10
Slotsom
4.48.
De vordering tot betaling van het erfdeel van € 58.414,85 en de aanvullende legitieme van € 12.621,10 zal worden toegewezen. Ook de onweersproken wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding is toewijsbaar.
4.49.
In de processtukken wordt verder nog gerept over (een) vordering(en) op [betrokkene 3] (uit hoofde van volgens [gedaagde] door erflaatster aan [betrokkene 2] verstrekte geldleningen). [eiseres] heeft die vorderingen bestreden. Omdat partijen aan deze stellingen geen consequenties verbinden voor de onderhavige procedure, gaat de rechtbank hier verder aan voorbij.
V. Proceskosten
4.50.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot voldoening aan [eiseres] van haar erfdeel en haar aanvullende legitieme portie ten bedrage van € 58.414,85 en € 12.621,10, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 2 november 2020 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538