ECLI:NL:RBNHO:2022:4040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
9265131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij annulering van vlucht en aansprakelijkheid van vervoerder

In deze zaak hebben passagiers een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal, de vervoerder, vanwege de annulering van hun vlucht van Horta naar Lissabon en aansluitend naar Amsterdam op 5 juni 2019. De passagiers hebben compensatie geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de aansprakelijkheid betwist, met het argument dat zij niet als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert kan worden aangemerkt, aangezien SATA Azores Airlines de geannuleerde vlucht zou uitvoeren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder, ondanks de annulering van de eerste vlucht door SATA, ook verantwoordelijk is voor de compensatie aan de passagiers. De rechter heeft de argumenten van de vervoerder verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de vervoerder een deel van de vlucht heeft uitgevoerd en dat dit niet relevant is voor de aansprakelijkheid. De passagiers hebben recht op compensatie van € 400,00 per persoon, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.363,00 aan de passagiers, inclusief proceskosten en rente. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9265131 \ CV FORM 21-3816
Uitspraakdatum: 13 april 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],wonende te [plaats 1]2. [eiser 2],wonende te [plaats 2]3. [eiser 3],wonende te [plaats 3]4. [eiser 4],5. [eiser 5],beiden wonende te [plaats 4] (België)

verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 4 juni 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 1 oktober 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan SATA Azores Airlines (hierna: SATA) de passagiers diende te vervoeren van Horta Airport (Portugal) naar Lissabon Airport (Portugal) en de vervoerder de passagiers aansluitend diende te vervoeren van Lissabon naar Amsterdam Schiphol Airport op 5 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (S4 150) is geannuleerd. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt op alternatieve vluchten naar hun eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2020;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat hij niet als “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” noch als de “ticket uitgevende luchtvaartmaatschappij” kan worden aangemerkt. SATA Azores Airlines (hierna: SATA) stond gepland om de geannuleerde vlucht S4 150 uit te voeren. De passagiers stellen dat de vervoerder, als contracterende partij, op basis van de vervoersovereenkomst kan worden aangesproken door de passagiers.
4.4.
In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als: “
een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier”.
4.5.
In het arrest van het Hof van 4 juli 2018 (C-532/17, EU:C:2018:527) is als volgt overwogen: “
In dit verband moet worden opgemerkt dat het begrip „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” volgens artikel 2, onder b), van verordening nr. 261/2004, moet worden opgevat als de “luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier”. Dit is herhaald in het arrest van het Hof van 11 juli 2019 (C-502/18, ECLI:EU:C:2019:604).
4.6.
In de beschikking van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909) is het volgende overwogen: “
Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen(zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C-502/18, EU:C:2019:604, punten 2026)”. De kantonrechter acht dit arrest ook van toepassing op de situatie waarin één van de rechtstreeks aansluitende vluchten is geannuleerd.
4.7.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat de vervoerder effectief een deel van de vlucht heeft uitgevoerd (namelijk het deel van Lissabon naar Amsterdam). Dat dit deel van de vlucht niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagiers op de eindbestemming zijn aangekomen en dat die langdurige vertraging het gevolg is van de annulering van de eerste vlucht, welke zou worden uitgevoerd door SATA
,is gelet op de jurisprudentie van het Hof niet relevant. Gelet op het voornoemde arrest van het Hof is de vervoerder in beginsel dan ook mede compensatieplichtig.
4.8.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat door SATA reeds een toezegging tot betaling is gedaan. Gesteld noch gebleken is echter dat SATA daadwerkelijk heeft betaald. Dit verweer houdt dan ook geen stand.
4.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum waarop het vorderingsformulier ter griffie is binnengekomen, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.12.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
Bij (gedeeltelijke) toewijzing
4.13.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.363,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 5 juni 2019 en over € 363,00 vanaf 4 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open