ECLI:NL:RBNHO:2022:4090

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/15/324527 / HA ZA 22-71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en zelfstandige bewaarnemingsovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, Noordbank B.V., heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in het incident stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft op 4 mei 2022 vonnis gewezen in het incident. Noordbank vordert betaling van een bedrag van € 31.304,40 en een bewaarloon van € 450,- per maand, omdat zij in opdracht van de gedaagde een deel van diens inboedel heeft opgeslagen. De gedaagde betwist de overeenkomst van bewaarneming en stelt dat de goederen naar Frankrijk moesten worden verhuisd, waardoor de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de bewaarneming als een zelfstandige overeenkomst moet worden gezien, en dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de verbintenis in Nederland is uitgevoerd. De rechtbank wijst de vordering van de gedaagde in het incident af en veroordeelt hem in de proceskosten. Tevens wordt de termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak beperkt tot twee weken na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/324527 / HA ZA 22-71
Vonnis in incident van 4 mei 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDBANK B.V.,
gevestigd te Bergen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.H. van Hooft te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen zullen hierna “Noordbank” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2021 tegen de zittingsdatum 26 januari 2022;
  • het op 26 januari 2022 tegen gedaagde verleende verstek;
  • de zuivering van het verstek door gedaagde op 9 februari 2022;
  • de incidentele conclusie van 23 maart 2022 van [gedaagde] , houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in incident tevens verzoek akte niet-dienen van Noordbank van 23 maart 2022;
  • de akte uitlaten verzoek akte niet-dienen van [gedaagde] van 6 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

2.1.
[gedaagde] stelt in zijn incident dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank deelt deze mening van [gedaagde] niet en zal de vordering van [gedaagde] in het incident afwijzen. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende overwegingen.
2.2.
In de dagvaarding vordert Noordbank – samengevat en voor zover van belang – dat [gedaagde] aan Noordbank een bedrag van € 31.304,40 moet betalen en een bewaarloon van € 450,- per maand vanaf 1 september 2021 tot de dag waarop de bewaring eindigt. Ter onderbouwing van deze vordering voert Noordbank aan dat zij in opdracht van [gedaagde] een deel van de inboedel van [gedaagde] heeft opgeslagen in drie zeecontainers. Deze opslag vond eerst plaats bij een verhuisbedrijf en sinds 1 maart 2021 op het terrein van Noordbank zelf. [gedaagde] heeft vanaf het vierde kwartaal van 2017 het verschuldigde loon voor de bewaarneming niet meer betaald.
2.3.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van een overeenkomst van bewaarneming. Volgens hem was de bewaarneming onderdeel van een eerder afgesloten verhuisovereenkomst. De goederen moesten naar Frankrijk worden verhuisd zodat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid heeft om een oordeel te geven over het geschil.
2.4.
Noordbank heeft echter onbetwist gesteld dat de verhuiswerkzaamheden al geruime tijd geleden zijn afgerond en dat partijen hun wederzijdse verplichtingen ten aanzien van deze overeenkomst naar behoren zijn nagekomen. In de dagvaarding heeft Noordbank daarnaast gesteld dat [gedaagde] aanvankelijk, eind 2016, had aangegeven dat de opgeslagen inboedel na een aantal maanden eveneens naar Frankrijk moest worden verhuisd.
Uit de dagvaarding en de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat de inboedelgoederen echter vanaf eind 2016 tot en met heden nog steeds zijn opgeslagen. Van het “
tijdens het transport tijdelijk bewaren van een deel van de inboedel” zoals [gedaagde] aanvoert, is in deze situatie geen sprake (meer). Onder deze omstandigheden moet de bewaarneming naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een zelfstandige overeenkomst.
2.5.
In artikel 7 lid 1 onder a van Verordening Brussel I bis [1] is bepaald dat “
een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat,[…]
in een andere lidstaat voor de volgende gerechten[kan]
worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.” Omdat de verbintenis, de bewaarneming, in Nederland is uitgevoerd, is de Nederlandse rechter bevoegd een oordeel te geven over de vordering van Noordbank.
2.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Dit vonnis is geen eindvonnis in de hoofdzaak, zodat geen maatregelen en/of overleg nodig zullen zijn met betrekking tot het verkrijgen van voldoening van de veroordeling. Daarom zal de vordering tot betaling van nakosten worden afgewezen.
in de hoofdzaak
2.7.
Noordbank stelt dat aan [gedaagde] een akte niet-dienen [2] moet wordt gegeven voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak. [gedaagde] heeft die stelling gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt het volgende.
2.8.
Op grond van de wet [3] moet een gedaagde alle excepties [4] en zijn antwoord in de hoofdzaak tegelijk naar voren brengen op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet in de hoofdzaak is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Partijen zijn het met elkaar eens dat de stelling van [gedaagde] dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen, een exceptie is. [gedaagde] stelt dat hij om proceseconomische redenen geen conclusie van antwoord heeft ingediend. Indien de rechtbank immers zou oordelen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen, is een dergelijke conclusie onnodig ingediend. Noordbank is echter van mening dat de termijnen strikt gehandhaafd moeten worden en dat de exceptie van onbevoegdheid enkel is ingediend om meer tijd te krijgen om een conclusie van antwoord in te dienen en daarmee de procedure te vertragen.
2.9.
De rechtbank heeft op 9 februari 2022 volgens het procesreglement een uitstel verleend van zes weken tot 23 maart 2022 voor het indienen van een conclusie van antwoord.
Op de rolzitting van 23 maart 2022 heeft [gedaagde] enkel de exceptie van onbevoegdheid ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat het procesverloop tot nu toe niet tot gevolg kan hebben dat een akte niet-dienen aan [gedaagde] moet worden verleend. Het was niet op voorhand duidelijk dat de door [gedaagde] ingestelde exceptie van onbevoegdheid geen kans van slagen had. [5] Daar komt ten slotte nog bij dat, als de rechtbank een akte niet-dienen verleent, partijen de mogelijkheid wordt ontnomen de procedure inhoudelijk bij de rechtbank te voeren. De kans is dan groot, dat de procedure in hoger beroep alsnog moet worden gevoerd.
2.10.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord te beperken, ook omdat [gedaagde] er al vanaf 14 oktober 2021 rekening mee diende te houden dat een conclusie van antwoord zou moeten worden ingediend. De rechtbank zal om die reden bepalen dat [gedaagde] de conclusie van antwoord uiterlijk twee weken na heden moet hebben ingediend. Een uitstelverzoek zal niet worden toegestaan.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Noordbank tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 mei 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [6]

Voetnoten

1.De Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (ook wel de Herschikte EEX-Verordening)
2.Een akte niet-dienen is de vaststelling van de rechtbank dat een gedaagde partij niet op de vordering van de eiser heeft gereageerd. Na het geven van een akte niet-dienen krijgt een gedaagde geen gelegenheid meer te reageren op de vorderingen in de dagvaarding.
3.Artikel 128 lid 3 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.Excepties zijn verweren die ertoe leiden dat de rechter op grond van regels van processuele aard niet aan een beoordeling van de rechtsbetrekking in het geschil zelf toekomt.
5.Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516
6.type: MKG