In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de moeder van twee minderjarigen (15 en 13 jaar) een vordering ingediend tegen de grootmoeder, die de voogdij over de kinderen heeft. De moeder vordert dat de grootmoeder een dwangsom van € 250 verbeurt voor iedere keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 5.000. De moeder stelt dat de omgangsregeling, die bij beschikking van 11 november 2021 is vastgesteld, niet wordt nageleefd en dat de kinderen niet worden gestimuleerd om contact met haar te hebben. De grootmoeder voert verweer en stelt dat de kinderen zelf hebben aangegeven geen contact met hun moeder te willen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de niet-nakoming van de omgangsregeling rechtvaardigen. De kinderen hebben duidelijk gemaakt dat zij geen contact met hun moeder willen en zijn op een leeftijd waarop zij niet gedwongen kunnen worden om dit contact te hebben. Het opleggen van een dwangsom zou niet in het belang van de kinderen zijn en kan zelfs averechts werken. Daarom zijn de vorderingen van de moeder afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is uitgesproken op 11 april 2022 door de voorzieningenrechter en kan binnen vier weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam.