ECLI:NL:RBNHO:2022:4205

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
HAA 20-6649
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering na beëindiging gezamenlijke huishouding en bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijstandsuitkering aan eiseres, die een aanvraag had ingediend na de beëindiging van haar relatie met [naam 2]. Eiseres had op 10 juli 2020 een aanvraag voor bijstand ingediend, die door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag voor bijstand over de periode van 25 augustus 2020 tot 29 september 2020 onterecht was. Eiseres en [naam 2] stonden tot 29 september 2020 gezamenlijk onder bewind, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de financiën van eiseres en [naam 2] per 17 augustus 2020 gescheiden waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiseres per 25 augustus 2020 recht heeft op bijstandsuitkering. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffiegeld en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per 29 september 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) toegekend.
In het besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres heeft een relatie gehad met [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Op 13 maart 2015 is FMD benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan eiseres en [naam 2] . Er is vanaf dat moment een gezamenlijke beheerrekening. Eiseres werkt bij een [#] en verdiend daarmee € 250,- per maand. [naam 2] heeft ook inkomsten. Eiseres en [naam 2] hebben hun relatie medio 2020 beëindigd.
1.2.
Vanwege de beëindiging van de relatie heeft eiseres op 10 juli 2020 een aanvraag voor bijstand ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen omdat eiseres en [naam 2] nog op hetzelfde adres woonden, samen onder bewind stonden en er gebruik gemaakt werd van één beheer- en leefgeldrekening. Eiseres had op dat moment volgens verweerder voldoende middelen om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
1.3.
Op 17 augustus 2020 heeft [naam 2] de huurwoning verlaten en zich uitgeschreven van het adres. Eiseres woont vanaf dat moment samen met haar kinderen in de huurwoning. Op 25 augustus 2020 heeft eiseres opnieuw bijstand aangevraagd.
1.4.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder eiseres gevraagd om een gewijzigde beschikking onder bewindstelling en een bewijs dat de bankrekening(en) alleen op naam van eiseres staan.
1.5.
In reactie hierop heeft de bewindvoerder onder meer meegedeeld dat de rechtbank bezig is met het opsplitsen van de bewindvoering. Als de bewindvoering gesplitst is kunnen ook de bankrekeningen worden overgezet, aldus de bewindvoerder. Op 30 september 2020 heeft de bewindvoerder het vonnis van de kantonrechter van 29 september 2020 overgelegd. Hierin is de vastgestelde jaarbeloning voor bewind gewijzigd, omdat eiseres en [naam 2] geen economische eenheid (meer) vormen. Verweerder heeft daarnaast nog aanvullend contact met de bewindvoerder gehad. Uit informatie van de bank is verder gebleken dat de beheerrekening uiteindelijk op 14 oktober 2020 is gesplitst.
1.6.
Verweerder heeft aan eiseres bij het primaire besluit per 29 september 2020 een bijstandsuitkering toegekend. Er is volgens verweerder geen aanleiding om per 25 augustus 2020 bijstand toe te kennen, omdat eiseres toen nog onder gezamenlijk bewind stond met [naam 2] en dus over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Pas vanaf 29 september 2020 is de bewindvoering voor eiseres als alleenstaande voortgezet.
Standpunten van partijen
2.
2.1.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het recht op bijstand over de periode van 25 augustus 2020 tot 29 september 2020 terecht is afgewezen. Eiseres en [naam 2] stonden tot 29 september 2020 gezamenlijk onder bewind. Er was sprake van een gezamenlijke beheerrekening. Hieruit volgt volgens verweerder dat er tot die datum sprake was van voldoende middelen om in het levensonderhoud te voorzien. Van zeer dringende redenen om alsnog bijstand toe te kennen is verweerder niet gebleken.
2.2.
In het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat ten tijde van de aanvraag feitelijk sprake was van een gezamenlijke rekening waarvan alle kosten werden betaald. Dat hierop achteraf correcties zijn uitgevoerd maakt dit volgens verweerder niet anders. Er kon in die periode in de noodzakelijke kosten van bestaan worden voorzien.
2.3.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat pas nadat de bewindvoering gesplitst was en de inkomens gescheiden werden er voor eiseres recht op bijstand ontstond. Dat hiervan eerder dan per 29 september 2020 sprake was is uit objectiveerbare en verifieerbare gegevens niet gebleken. Eerst met het vonnis van de kantonrechter is dit duidelijk geworden. Was dit wel eerder gebleken dan had het recht op bijstand volgens verweerder per een eerdere datum kunnen worden vastgesteld. Gegevens van de bewindvoerder waaruit dit zou moeten blijken ontbreken echter.
3.
3.1.
Eiseres stelt dat zij vanaf 25 augustus 2020 recht op bijstand heeft. Op het moment van de aanvraag was er al geen sprake meer van een gezamenlijke huishouding tussen haar en [naam 2] . Er was ook al een praktische scheiding gemaakt van de dossiers door de bewindvoerder en een wijziging aangevraagd bij de rechtbank van de vastgestelde jaarbeloning. Op 29 september 2020 is enkel de vastgestelde jaarbeloning gewijzigd. Onder verwijzing naar de afschriften van de beheerrekening over de periode van 17 augustus 2020 tot en met 28 september 2020 stelt eiseres dat per saldo alle betalingen ten behoeve van haar zijn gedaan met haar vermogen of met door haar ontvangen toeslagen. Ten onrechte is verweerder ervan uit gegaan dat de noodzakelijke kosten van bestaan zijn betaald uit middelen die niet van haar waren. Er bestond volgens eiseres dan ook vanaf datum aanvraag recht op (aanvullende) bijstand.
3.2.
Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat voldoende duidelijk is geworden dat reeds voor 29 september 2020 feitelijk sprake was van een splitsing van inkomens. Indien verweerder aanleiding had daaraan te twijfelen had hij om aanvullende informatie moeten vragen. Dit is nagelaten.
Beoordeling van de rechtbank
1. Het gaat in deze zaak over een afwijzing van een aanvraag om bijstand over de periode van 25 augustus 2020 tot 29 september 2020. Gelet op vaste rechtspraak van de Centrale raad van Beroep (CRvB) [1] moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
5.1.
Eiseres heeft zich bij haar aanvraag op het standpunt gesteld dat zij vanaf 25 augustus 2020 in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
5.2.
In het kader van de onderzoeksplicht heeft verweerder om aanvullende gegevens verzocht en contact opgenomen met de bewindvoerder. Uit de rapportage naar aanleiding van de aanvraag volgt dat de bewindvoerder heeft verklaard dat zij het saldo op de beheerrekening per 17 augustus 2020 is gaan splitsen en dat [naam 2] en eiseres vanaf die datum door de Belastingdienst niet meer als fiscale partners worden gezien. Verklaard is verder dat vanaf die datum alle mutaties op de beheerrekening zijn gecontroleerd, deze zijn toegeschreven aan één van beide personen en dat op 28 oktober 2020 de uitbetaling naar [naam 2] en eiseres heeft plaatsgevonden.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van de bewindvoerder te twijfelen. De bewindvoerder heeft de financiën van [naam 2] en eiseres per 17 augustus 2020 gescheiden behandeld en heeft dit ook aan verweerder medegedeeld. Gelet hierop kan het standpunt van verweerder dat eerst per 29 september 2020 pas duidelijk was dat sprake was van gescheiden financiën niet worden gevolgd. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder, indien hij een nadere onderbouwing van voornoemde verklaring noodzakelijk achtte, hierom had moeten vragen. Dit heeft verweerder nagelaten.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat wanneer de splitsing van de financiën per een eerdere datum duidelijk was geworden, het recht op bijstand per die eerdere datum kon worden vastgesteld. Daarbij heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere onderbouwing van de verklaring van de bewindvoerder. Tot slot is niet gebleken van verdere beletselen die aan het recht op (aanvullende) bijstand in de weg zouden staan. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank bepaalt dat eiseres per datum aanvraag, 25 augustus 2020, voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt naar de voor haar geldende norm.
7. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het door eiseres betaalde griffiegeld ter hoogte van € 48,- aan haar te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in bewaar en in beroep gemaakte proceskosten. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op in totaal
€ 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiseres per 25 augustus 2020 een bijstandsuitkering toekomt naar de voor haar geldende norm;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffiegeld ter hoogte van 48,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van in totaal € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2022:142