ECLI:NL:RBNHO:2022:4213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/15/322424 / HA ZA 21-615
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en gebruiksvergoeding in verband met geschil over woninggebruik

In deze civiele zaak vorderen eisers, [eiser 1] c.s., de ontruiming van een woning en betaling van een gebruiksvergoeding door gedaagde, die de woning sinds december 2020 in gebruik heeft. De zaak betreft een geschil dat is ontstaan na de ontbinding van een koopovereenkomst tussen [eiser 1] c.s. en een derde partij, [betrokkene]. Gedaagde heeft de woning in gebruik genomen met toestemming van [eiser 1] c.s. in afwachting van de notariële levering aan [betrokkene]. Na de ontbinding van de koopovereenkomst heeft [eiser 1] c.s. gedaagde verzocht de woning te verlaten, maar gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 18 mei 2022 geoordeeld dat gedaagde de woning uiterlijk op 9 september 2022 moet ontruimen. Tevens is gedaagde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand vanaf 1 mei 2021 tot de ontruiming. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van kosten voor nutsvoorzieningen en schadevergoeding aangehouden tot de ontruiming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/322424 / HA ZA 21-615
Vonnis van 18 mei 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

aanvankelijk wonende te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten),
thans verblijvende in Nederland,
2.
[eiser 2],
aanvankelijk wonende te [plaats 1] ,
thans wonende te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. N. Lubach te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiser 1] c.s.
  • de aanvullende producties van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 9 mei 2022, tijdens welke zitting partijen het woord gevoerd hebben aan de hand van pleitnotities en van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. is eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser 1] c.s. heeft de woning in 2020 te koop aangeboden op Funda. De vraagprijs was € 350.000,-. In november 2020 heeft de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) een bod van € 380.000,- k.k. uitgebracht. [eiser 1] c.s. heeft dit bod geaccepteerd en op
9 december 2020 is de koopovereenkomst getekend door [eiser 1] c.s. en [betrokkene] . De geplande datum voor de notariële levering was 21 december 2020.
2.3.
[betrokkene] dan wel zijn onderneming [bedrijf] (hierna: [betrokkene] ) was eigenaar van een perceel grond in [plaats 1] . Dit perceel heeft [betrokkene] verkocht aan de gemeente. [gedaagde] huurde op dit perceel met zijn gezin een woning van [betrokkene] . Om het perceel leeg te kunnen opleveren is [betrokkene] in onderhandeling gegaan met [gedaagde] over beëindiging van de huurovereenkomst tegen betaling van een verhuisvergoeding van € 55.000,-. Onderdeel van de tussen [betrokkene] en [gedaagde] gemaakte afspraak was dat [betrokkene] de woning die hij van [eiser 1] c.s. kocht aan [gedaagde] en zijn gezin zou verhuren. Ook is tussen [betrokkene] en [gedaagde] besproken dat [gedaagde] de woning zou kunnen kopen van [betrokkene] . [betrokkene] was bereid om het daarvoor benodigde bedrag aan [gedaagde] te lenen. [gedaagde] zou een bedrag van € 80.000,- contant betalen aan [betrokkene] en dan zou in de beëindigingsovereenkomst worden opgenomen dat [betrokkene] een bedrag van
€ 135.000,- (de verhuisvergoeding en het contante bedrag) zou betalen als beëindigingsvergoeding, welk bedrag verrekend zou worden met de geldlening van
€ 380.000,- die [betrokkene] aan [gedaagde] zou verstrekken. Als uitvloeisel van dit arrangement is tussen [betrokkene] en [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning.
2.4.
Vooruitlopend op de notariële levering van de woning op 21 december 2020 door [eiser 1] c.s. aan [betrokkene] heeft [eiser 1] c.s. ermee ingestemd dat [gedaagde] de woning vast kon betrekken omdat zijn eerdere woning gesloopt ging worden. [gedaagde] heeft de woning rond 12 december 2020 in gebruik gekregen.
2.5.
[betrokkene] heeft de woning op 21 december 2020 niet afgenomen. Hij is daarop in gebreke gesteld maar heeft ook na de ingebrekestelling niet afgenomen. Daarop heeft [eiser 1] c.s. de koopovereenkomst op 22 januari 2021 schriftelijk ontbonden en de contractuele boete ad € 38.000,- opgeëist. Dit bedrag is door [betrokkene] betaald.
2.6.
[eiser 1] c.s. heeft na ontbinding van de koopovereenkomst met [betrokkene] [gedaagde] verzocht de woning te verlaten. [gedaagde] heeft aan dit verzoek niet voldaan. Ook aan een sommatie van de advocaat van [eiser 1] c.s. in een brief van 29 januari 2021 om de woning uiterlijk per 5 februari 2021 te verlaten heeft [gedaagde] niet voldaan.
2.7.
[eiser 1] c.s. heeft in kort geding bij deze rechtbank ontruiming van de woning door [gedaagde] gevorderd. [gedaagde] heeft in die procedure te kennen gegeven de woning zelf te willen kopen. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 april 2021 de gevorderde ontruiming afgewezen.
2.8.
[eiser 1] c.s. heeft [gedaagde] vervolgens aangeschreven tot betaling van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning en de vaste lasten en tot herstel van de woning in de staat waarin deze is aanvaard. Hij heeft [gedaagde] ook aangeboden om de woning te kopen tegen betaling van € 380.000,- k.k. en duidelijk gemaakt dat [gedaagde] tot ontruiming was gehouden indien hij dat aanbod niet zou aanvaarden.
[gedaagde] heeft een tegenbod gedaan van € 375.000,--. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. [gedaagde] heeft de woning nog altijd in gebruik zonder daarvoor een vergoeding te betalen aan [eiser 1] c.s..

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen om de woning met het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom en met machtiging van [eiser 1] c.s. om de ontruiming zonodig te doen bewerkstelligen met de sterke arm van politie en justitie,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.600,- per maand vanaf 12 december 2020 tot de dag dat hij de woning heeft verlaten, te vermeerderen met wettelijke rente,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 400,- per maand voor de kosten van gas, water en licht vanaf 12 december 2020 tot de dag dat hij de woning heeft verlaten, te vermeerderen met wettelijke rente,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 6.275,- aan verschuldigde schadevergoeding,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 949,75 aan buitengerechtelijke kosten,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning. Hij benadrukt dat het gebruiksrecht van [gedaagde] van de woning een afgeleide was van de koopovereenkomst van [betrokkene] voor de woning en dat nu die koopovereenkomst is ontbonden omdat [betrokkene] de woning niet afnam ook het recht van gebruik van de woning door [gedaagde] is geëindigd. Hij wijst er op dat [gedaagde] inmiddels meer dan een jaar gebruik maakt van de woning zonder voor dat gebruik een vergoeding te betalen. Hij voert aan dat partijen ook gesproken hebben over verkoop van de woning aan [gedaagde] maar daarover geen overeenstemming hebben bereikt. Inmiddels wenst [eiser 1] c.s. de woning niet langer te verkopen; hij wil deze weer voor eigen bewoning beschikbaar krijgen.
Over de gevorderde tegemoetkoming in de kosten van gas, water en elektriciteit voert [eiser 1] c.s. aan dat hij op enig moment een veroordelend vonnis onder ogen heeft gekregen van Liander tegen [gedaagde] waarin ook hijzelf als eigenaar van de woning werd aangesproken, van welke procedure hij in het geheel niet op de hoogte was. Hij verklaart dat hij, toen hij de woning verliet, de meterstanden heeft opgenomen en het contract heeft opgezegd en benadrukt dat hij met name een voorschot vraagt voor de kosten van de nutsvoorzieningen voor het geval hij straks zelf wordt aangesproken tot betaling van achterstallige lasten.
Over de gevorderde schadevergoeding verklaart hij dat de gestelde schade is vastgesteld door een makelaar die in het voorjaar 2021, toen de woning tijdelijk weer in de verkoop stond, de schade geconstateerd heeft en daar foto’s van heeft gemaakt. De schade is door die makelaar geschat op het bedrag van € 6.275,-.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. In de eerste plaats stelt [gedaagde] dat [eiser 1] c.s. niet in zijn vordering kan worden ontvangen omdat zijn echtgenote niet mede in de procedure betrokken is. Hij stelt dat het hier een ondeelbare rechtsverhouding betreft.
3.4.
Daarnaast voert [gedaagde] inhoudelijk verweer. Hij betwist dat hij zonder recht of titel gebruik maakt van de woning en wijst er op dat tussen hem en [eiser 1] c.s. een gebruiksovereenkomst tot stand gekomen is, welke gebruiksovereenkomst nooit is ontbonden en dus nog altijd van kracht is, wat ook blijkt uit de omstandigheid dat [eiser 1] c.s. nu aanspraak maken op een gebruiksvergoeding voor de woning. Verder voert hij aan dat [eiser 1] c.s. de bestaande situatie zelf mede in de hand gewerkt heeft door [betrokkene] niet aan te spreken op nakoming van de koopovereenkomst, maar door de koopovereenkomst te ontbinden en de ontbindingsvergoeding te accepteren. Hij benadrukt dat [eiser 1] en [betrokkene] al 18 jaar bevriend zijn en dat zij samen de huidige situatie voor [gedaagde] bewust hebben gecreëerd. [gedaagde] verklaart ook dat tussen partijen is gesproken over verkoop van de woning aan hem en dat daarbij overeenstemming was bereikt over de verkoopprijs van € 380.000,-, maar dat hij hier niet aan heeft kunnen voldoen omdat [eiser 1] c.s. conservatoir beslag heeft gelegd onder [betrokkene] op de gelden die deze aan [gedaagde] moet betalen op grond van het vonnis in kort geding. Hij benadrukt dat [eiser 1] c.s. alleen bereid was het beslag op te heffen als [gedaagde] een bankgarantie zou stellen voor het dubbele van het toegewezen bedrag. Hij erkent dat koop van de woning inmiddels een gepasseerd station is omdat [eiser 1] c.s. de woning niet meer wil verkopen.
3.5.
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor energielasten verklaart [gedaagde] dat hij door Liander in rechte is betrokken voor het niet betalen van energielasten en dat hij aan het veroordelend vonnis heeft voldaan en nu ook aan Liander betaalt voor de energielasten. Hij stelt dat [eiser 1] c.s. daarom geen belang heeft bij zijn vordering uit hoofde van energielasten.
3.6.
Wat betreft de gevorderde schadevergoeding voert [gedaagde] aan dat hij de woning, waarvan het de bedoeling was dat hij deze van [betrokkene] zou kopen, is gaan opknappen en toen onder andere een lekkage heeft opgemerkt. Hij verklaart dat hij deze lekkage ook via whatsapp heeft gemeld aan [eiser 1] c.s. maar dat hij heeft gezegd dat hij bekend was met de lekkage en dat deze ontstond als de hemelwaterafvoer verstopt raakte door bladeren, en dat [gedaagde] kosten waarvan hij vond dat die niet voor zijn rekening moesten komen maar moest opgeven bij de notaris. [gedaagde] stelt dat de schade door de lekkage voor rekening van [eiser 1] c.s. moet blijven. Hij benadrukt dat hij hard op zoek is naar andere woonruimte, maar dat hij en zijn gezin bij een ontruiming op straat komen te staan.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser 1] c.s. niet in zijn vordering kan worden ontvangen omdat de echtgenote van [gedaagde] , mevrouw S. Echarrouti niet ook is gedagvaard.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op de zogenaamde ‘exceptio plurium litis consortium’ regel, is vereist dat de procedure een ondeelbare rechtsverhouding betreft, terwijl niet alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen procespartij zijn. Een rechtsverhouding is ondeelbaar wanneer het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen in dezelfde zin luidt. Bij de beoordeling van processuele ondeelbaarheid dient niet alleen de rechtsverhouding maar ook de op grond daarvan ingestelde vordering betrokken te worden.
4.3.
De vorderingen zijn in dit geval gebaseerd op een opgezegde gebruiksovereenkomst, op gebruik zonder recht of titel, op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid, wat betreft de gebruiksvergoeding, en - voor wat betreft de gevorderde schade - op onrechtmatige daad. Gesteld noch gebleken is dat de echtgenote partij is bij de koopovereenkomst met [betrokkene] en/of de gebruiksovereenkomst. De omstandigheid dat die overeenkomsten ook de echtgenote tot voordeel strekken dan wel dat ook zij bij de onrechtmatige daad is betrokken, maakt de rechtsverhouding en de daarop gegronde vordering niet processueel ondeelbaar.
[gedaagde] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de onderhavige rechtsverhouding processueel ondeelbaar is. De verwijzing naar een eigen belang van zijn echtgenote in het geval van een echtscheiding volstaat niet, omdat niet is gesteld of gebleken dat van een echtscheidingssituatie sprake is. Ook heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het om andere redenen rechtens noodzakelijk is dat de beslissing op de vorderingen ten aanzien van alle betrokken in dezelfde zin luidt. De omstandigheid dat de echtgenote eigen rechten zou kunnen pretenderen is daartoe onvoldoende. Het verweer slaagt daarom niet; [eiser 1] c.s. kan in zijn vorderingen worden ontvangen.
De gevorderde ontruiming
4.4.
Ter zitting van 9 mei 2022 heeft [gedaagde] erkend dat verkoop van de woning aan hem een gepasseerd station is en dat hij de woning met zijn gezin op enig moment zal moeten ontruimen en aan [eiser 1] c.s. ter beschikking zal moeten stellen. Hij heeft benadrukt dat hij hard op zoek is naar vervangende woonruimte en dat het gezin inmiddels voorrang krijgt bij het zoeken van een woning en meestal op de tweede of derde plaats staat voor een beschikbare woning. Hij heeft verteld dat hij op 6 mei nog een woning heeft bezichtigd en dat hij die ook heeft geaccepteerd, maar dat hij daarbij op de tweede plaats staat en nog niets heeft gehoord. Desgevraagd heeft hij aangevoerd dat hij geen termijn voor ontruiming durft te noemen maar dat hij denkt dat er een goede kans bestaat dat hij binnen een maand of zes maanden andere woonruimte zal hebben gevonden.
4.5.
[eiser 1] heeft ter zitting verklaard dat zijn werkzaamheden in Dubai inmiddels zijn afgerond en dat hij weer vast in Nederland verblijft. Hij zou graag weer zijn intrek willen nemen in de woning. In afwachting van de ontruiming van de woning verblijft hij in een hotel, maar hij heeft verklaard dat hij die situatie niet onbeperkt kan volhouden. Hij heeft aangevoerd dat hij van plan is de woning in zijn eentje weer te gaan bewonen, maar dat zijn belang bij de woning erin is gelegen dat hij dan ook zijn kinderen, van wie de jongste nog maar 4 jaar oud is, bij zich zal kunnen laten overnachten. Hij benadrukt dat hij en Eveleens gescheiden zijn, dat de kinderen bij haar wonen en na anderhalf jaar een beetje vervreemd van hem beginnen te raken.
4.6.
De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat er een termijn moet worden gesteld voor de ontruiming. Omdat [gedaagde] zelf geen ferme datum heeft willen noemen is het aan de rechtbank om op dit punt de knoop door te hakken. Daarbij moeten de belangen van [eiser 1] en die van [gedaagde] tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij is de voorgeschiedenis op de volgende wijze van belang.
De koopovereenkomst tussen [betrokkene] en [eiser 1] c.s. is op 25 januari 2021 schriftelijk ontbonden. In een brief van 29 januari 2021 heeft de advocaat van [eiser 1] c.s. [gedaagde] gesommeerd de woning te ontruimen en te verlaten, uiterlijk per 5 februari 2021. Vanaf die sommatie moet het voor [gedaagde] in ieder geval duidelijk geweest zijn dat hij iets moet ondernemen om woonruimte voor zijn gezin te regelen. Door de beslissing van 16 april 2021 in kort geding heeft hij daarvoor nog wat langer de tijd gekregen, maar duidelijk was dat hij overeenstemming moest bereiken met [eiser 1] c.s. over aankoop van de woning, of een andere geschikte (huur)woning moest zoeken.
De rechtbank heeft begrip voor de situatie waarin hij vooral door het gedrag van [betrokkene] verzeild is geraakt, maar de rol van [eiser 1] c.s. in het (bewust of onbewust) faciliteren daarvan is na een verblijf van anderhalf jaar in de woning wel zodanig gecompenseerd dat het einde in zicht moet komen.
4.7.
Gegeven het feit dat het gezin inmiddels voorrang krijgt bij de woningtoewijzing en dat hij meestal al op de tweede of derde plaats staat voor een woning waardoor hij tenminste wordt uitgenodigd voor een bezichtiging van een beschikbare woning, acht de rechtbank het aannemelijk dat er thans op redelijk korte termijn een geschikte huurwoning aan [gedaagde] zal worden aangeboden. Van [eiser 1] c.s. als eigenaar van de woning kan onder de geschetste omstandigheden niet gevergd worden dat hij de situatie waarin [eiser 1] noodgedwongen in een hotel verblijft nog heel veel langer laat voortduren.
Dit een en ander afwegende, acht de rechtbank een termijn van vier maanden na de datum van de mondelinge behandeling, een redelijke termijn. Dit betekent dat [gedaagde] nog tot uiterlijk 9 september 2022 de tijd krijgt om een geschikte huurwoning te vinden. Daarna dient hij de woning weer aan [eiser 1] c.s. ter beschikking te stellen. Als [gedaagde] er niet op tijd in slaagt om een andere huurwoning te verkrijgen, is het aan hem om zelf, desnoods tijdelijk, een alternatieve woonoplossing te zoeken. Mocht [gedaagde] eerder een woning toegewezen krijgen dan dient hij de woning binnen een week na ontvangst van de sleutels van die woning te ontruimen en aan [eiser 1] c.s. ter beschikking te stellen.
4.8.
De rechtbank zal, zoals gevorderd, een dwangsom als prikkel tot nakoming aan de veroordeling verbinden. Wel zal de dwangsom worden gematigd en gemaximeerd.
De gebruiksvergoeding
4.9.
[eiser 1] c.s. vordert een gebruiksvergoeding van [gedaagde] van € 1.600,- per maand vanaf 12 december 2020 tot aan de dag van ontruiming.
[gedaagde] stelt in de eerste plaats dat hij geen gebruiksvergoeding verschuldigd is geworden omdat het gebruik hem door [eiser 1] c.s. om niet is verleend. Subsidiair erkent hij dat hij een vergoeding moet betalen maar stelt hij dat voor de hoogte van deze vergoeding moet worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag voor sociale huur, omdat hij nu ook op zoek is naar een sociale huurwoning. Daarbij benadrukt [gedaagde] dat [eiser 1] c.s. er bewust aan heeft meegewerkt dat hij in deze situatie is komen te verkeren.
4.10.
[eiser 1] c.s. heeft bestreden dat het gebruik om niet is overeengekomen. Hij heeft verder aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat [gedaagde] in de onderhandelingen een bedrag van € 1.000,- per maand had aangeboden, dat het bedrag van € 1.600,-- door de geraadpleegde makelaar is genoemd als een marktconforme huurprijs, maar dat er tussen partijen verder niet onderhandeld is over de hoogte van een gebruiksvergoeding.
4.11.
Voor zover in het betoog van [gedaagde] besloten ligt dat de wijze waarop [eiser 1] c.s. heeft meegewerkt aan een opzetje van [betrokkene] om [gedaagde] als huurder te dumpen aan het vorderen van een gebruiksvergoeding in de weg staat gaat de rechtbank daarin niet mee. Tegenover betwisting is niet aannemelijk geworden dat [eiser 1] c.s. voor de weg van ontbinding heeft gekozen terwijl nakoming ook een begaanbare weg was.
De rechtbank acht met name van betekenis dat [gedaagde] tegenover het betoog van [eiser 1] c.s. dat [betrokkene] naar het buitenland was vertrokken en dat met hem niet behoorlijk viel te communiceren niets heeft gesteld op grond waarvan de onjuistheid van dat betoog kan worden aangenomen.
4.12.
De rechtbank gaat ook niet mee in het betoog van [gedaagde] dat een gebruiksovereenkomst om niet tot stand gekomen is.
Vaststaat dat [eiser 1] c.s. aan [gedaagde] een gebruiksrecht van de woning heeft verleend dat bedoeld was voor de periode tot aan de geplande notariële levering van de woning aan [betrokkene] op 21 december 2020. Aangezien [gedaagde] vanaf 12 december 2020 de woning in gebruik heeft genomen, is het begrijpelijk dat [eiser 1] c.s. gelet op die korte periode geen aanspraak heeft gemaakt op enige vergoeding voor het gebruik. Onder die omstandigheden ligt in die terbeschikkingstelling geen stilzwijgende acceptatie van een gebruik om niet voor een veel langere periode besloten.
Na de ontbinding van de koopovereenkomst met [betrokkene] heeft [eiser 1] c.s. [gedaagde] verzocht de woning te ontruimen maar hieraan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven. Ook aan de daaropvolgende sommatie van de advocaat van [eiser 1] c.s. heeft hij geen gevolg gegeven. Een redelijke uitleg van de verzoeken en de sommatie leidt de rechtbank tot de vaststelling dat daarin een voorwaardelijke opzegging van de gebruiksovereenkomst ligt besloten, en wel tegen het moment waarop het [gedaagde] duidelijk moet zijn geworden hij niet kan ingaan op het aanbod om de woning te kopen. Dat moment moet worden gesteld op 1 mei 2021. Redengevend daarvoor is dat het [gedaagde] na en uit de uitspraak in het kort geding tegen [betrokkene] duidelijk moet zijn geweest dat hij [betrokkene] niet zonder een bodemprocedure te voeren tot het verstrekken van financiering zou bewegen. Nu die procedure niet is geëntameerd, moet de verdere communicatie met [eiser 1] c.s. over de aankoop worden gezien als een poging om het verblijf te verlengen zonder dat er perspectief op financiering was. De bewilliging daarin door [eiser 1] c.s. hoeft niet gratis te zijn. Geoordeeld wordt dan ook dat [gedaagde] vanaf 1 mei 2021 een gebruiksvergoeding verschuldigd is, nu hij de woning ook na die datum is blijven gebruiken. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter in april 2021 de gevorderde ontruiming heeft afgewezen maakt dit niet anders. In dat vonnis is immers niets bepaald over een gebruiksvergoeding, ook omdat [gedaagde] toen te kennen gaf dat hij zelf de woning wilde kopen.
4.13.
Vervolgens dient aan de orde te komen hoe hoog die vergoeding dan moet zijn. [eiser 1] c.s. vordert € 1.600,- per maand. Hij baseert zich daarbij op een mededeling van zijn makelaar dat dit bedrag een marktconforme huur is voor de woning.
Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] in de onderhandelingen en in zijn gesprekken met [betrokkene] heeft gesproken over € 1.000,- per maand. Op dit moment stelt hij dat voor de vergoeding moet worden aangesloten bij de grenswaarde voor een sociale huurwoning, maar daarin wordt hij niet gevolgd. De grenswaarde voor een sociale huurwoning bedroeg in 2021 € 752,33 en bedraagt in 2022 € 763,47. Die bedragen zien op sociale huurwoningen die meestal in een andere prijssegment vallen dan deze woning. Omdat [gedaagde] zelf eerder een bedrag van € 1.000,- heeft genoemd gaat de rechtbank er van uit dat het voor hem haalbaar is om dit bedrag maandelijks als vergoeding te betalen.
[gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld een bedrag van € 1.000,- per maand te betalen vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag van ontruiming van de woning, uiterlijk 9 september 2022.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de opeisbare gebruiksvergoeding is toewijsbaar op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ zal worden vermeld.
De overige vorderingen
Kosten voor nutsvoorzieningen
4.15.
[eiser 1] c.s. heeft verder nog een bedrag gevorderd van € 400,- per maand voor de kosten van gebruik van gas, water en licht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] c.s. verklaard dat hij bij het vertrek uit de woning alle meterstanden heeft opgenomen en het contract heeft opgezegd. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij tot nu toe nog niet is aangesproken voor kosten voor de nutsvoorzieningen van de woning maar dat hij in de tussentijd wel een veroordelend vonnis onder ogen heeft gehad van Liander tegen [gedaagde] waarin ook zijn naam vermeld werd en dat hij niet weet of de kosten wel worden betaald. Hij heeft benadrukt dat hij wil voorkomen dat hij straks, als hij de woning weer betrekt, voor vervelende verrassingen komt te staan.
[gedaagde] heeft verklaard dat hij alle vaste lasten die hij moet betalen ook voldoet.
4.16.
De rechtbank heeft ter zitting aan partijen voorgehouden dat de beginstanden van het verblijf van [gedaagde] in de woning blijkbaar bekend zijn, zodat partijen op het moment dat [gedaagde] de woning zal verlaten de meterstanden opnieuw kunnen opnemen. Het verschil tussen de beide standen levert dan het verbruik op tijdens het verblijf van [gedaagde] in de woning en deze kosten dienen voor rekening van [gedaagde] te blijven.
Als het klopt dat [gedaagde] zoals hij stelt de kosten voor de nutsvoorzieningen betaalt, heeft [eiser 1] c.s. op dit moment geen belang bij zijn vordering. Dit zou eventueel anders kunnen worden als na het vertrek van [gedaagde] uit de woning blijkt dat er nog openstaande vorderingen zijn, verbonden aan de leveranties van nutsvoorzieningen aan het adres van de woning en [gedaagde] niet bereid is die openstaande vorderingen nog te voldoen. In overleg met partijen is ter zitting besloten om de beslissing op deze vordering aan te houden tot het moment dat de woning ontruimd zal zijn en hierover duidelijkheid bestaat. Indien [eiser 1] c.s. meent ter zake een vordering te hebben is het aan hem om duidelijk te maken dat hij door derden ter zake van verstrekkingen wordt aangesproken.
Schadevergoeding
4.17.
Verder vordert [eiser 1] c.s. nog vergoeding van schade die [gedaagde] aan en/of in de woning heeft veroorzaakt. Gelet op de aard van de schade en de rechtsverhouding ligt het in de rede, als ter zitting besproken, om aansluiting te zoeken bij de regeling in het huurrecht. Dat betekent dat [gedaagde] tot het moment dat hij de woning zal ontruimen en aan [eiser 1] c.s. ter beschikking zal stellen de gelegenheid heeft om eventuele beschadigingen aan de woning die door hem zijn veroorzaakt te verhelpen. Aan [gedaagde] wordt geadviseerd om de woning tijdig voor oplevering door [eiser 1] c.s. te doen inspecteren, waarna [eiser 1] c.s. kan aangeven welke herstelmaatregelen naar zijn opvatting nodig zijn. Voor zover daarbij tussen partijen daarover discussie ontstaat waar zij niet uitkomen kunnen zij dit gelijktijdig met eventuele overige opleveringskwesties (zie 4.16) aan de rechtbank voorleggen. De verdere behandeling van de zaak zal hiervoor worden aangehouden
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.18.
De beslissing over de buitengerechtelijke kosten en proceskosten wordt eveneens aangehouden tot het eindvonnis.
4.19.
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 14 september 2022 voor uitlating door partijen over de gewenste voortgang van de zaak.
Als er op dat moment tussen partijen geschillen bestaan over de resterende geschilpunten waarvoor een beslissing van de rechtbank nodig is kunnen partijen ieder bij brief de stand van zaken van dat moment en de nog bestaande geschilpunten nader toelichten, waarna de rechtbank dan op de resterende punten vonnis zal wijzen.
Indien er geen verdere geschilpunten tussen partijen ontstaan kunnen zij de rechtbank berichten dat de zaak kan worden doorgehaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 1] te verlaten en te ontruimen met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, uiterlijk vóór 9 september 2022 of, indien dit eerder is, uiterlijk een week nadat [gedaagde] de beschikking heeft gekregen over een vervangende huurwoning, en de woning in de staat waarin deze bij aanvaarding verkeerde en met afgifte van de sleutels in leeg ter vrije beschikking te stellen van [eiser 1] c.s., op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis en na ommekomst van de genoemde termijn(en) in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 1] c.s. ter zake van gebruiksvergoeding te voldoen een bedrag van € 1.000,-- (eenduizend euro) per maand, vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag dat [gedaagde] de woning heeft verlaten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de opeisbare gebruiksvergoeding, telkens vanaf de vervaldag van de respectieve vergoeding, te weten iedere eerste dag van de betreffende maand tot de dag van algehele betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
14 september 2022voor uitlating van partijen over de gewenste voortgang van de procedure als bedoeld in artikel 2.14 van het Landelijk Procesreglement;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155