In deze zaak heeft AirHelp GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Etihad Airways PJSC, eveneens een rechtspersoon naar buitenlands recht, vanwege een vermeende vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 9 juni 2021, waarbij AirHelp compensatie heeft geëist op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. AirHelp stelt dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat recht geeft op compensatie van € 1.200,00.
De vervoerder, Etihad Airways, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging slechts zes minuten bedroeg. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers op 29 juni 2019 met vlucht EY264 van Abu Dhabi naar Colombo hebben gevlogen. De vervoerder heeft bewijs geleverd dat de vlucht op tijd is aangekomen, terwijl AirHelp niet kon aantonen dat de vertraging meer dan drie uur was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat AirHelp de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de vertraging en dat zij hierin niet is geslaagd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp afgewezen en geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van AirHelp komen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 4 mei 2022, waarbij de proceskosten zijn vastgesteld op € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en € 62,00 aan nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.