In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp GmbH en Ryanair DAC. De zaak betreft een verzoek om compensatie voor vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Malaga op 1 september 2019, waarbij de passagiers meer dan drie uur vertraging hebben opgelopen. AirHelp, die de vordering van de passagiers heeft overgenomen, verzoekt de vervoerder Ryanair om betaling van € 3.600,00, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder, Ryanair, heeft de verschuldigdheid van de compensatie betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een systeemstoring bij de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft geen vluchtrapporten overgelegd van de voorafgaande vluchten, waardoor niet kon worden vastgesteld of de vertraging was veroorzaakt door de slotrestricties of andere factoren.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet kan slagen, omdat de benodigde gegevens ontbraken. Hierdoor is het verzoek van AirHelp tot betaling van de compensatie toegewezen. Daarnaast is de vervoerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de algemene voorwaarden van de vervoerder, die een contactverplichting voor de procedure stelden, als oneerlijk moeten worden aangemerkt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.