In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij easyJet. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur bij zijn vlucht van Londen Gatwick naar Amsterdam Schiphol op 24 juli 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder, easyJet, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een brandstofstoring op Schiphol, die niet voorkomen had kunnen worden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een besluit van de luchtverkeersleiding dat de vlucht meerdere keren een gewijzigde 'Calculated Take-Off Time' (CTOT) heeft opgelegd. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagier daarom werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in de zaak.