ECLI:NL:RBNHO:2022:4409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9279684 \ CV FORM 21-4046
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij annulering van vlucht en vertraging

In deze zaak hebben passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met TAP Air Portugal voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Lisboa, met aansluitend een vlucht naar Horta. Op 14 juni 2019 zouden de passagiers om 07:00 uur vertrekken, maar de aansluitende vlucht S4153 werd geannuleerd, waardoor de passagiers 27 uur en 51 minuten later dan gepland op hun eindbestemming aankwamen. EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder verzocht, maar TAP Air Portugal weigerde te betalen, stellende dat zij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was van de geannuleerde vlucht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder als de 'luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert' kan worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij zij kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de annulering te wijten was aan een birdstrike, maar de rechter oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren getroffen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.417,80 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten voor de vervoerder vastgesteld. De rechter heeft ook bepaald dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9279684 \ CV FORM 21-4046
Uitspraakdatum: 11 mei 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
TAP Air Portugal,
statutair gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 juni 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 25 november 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lisboa Airport (Portugal) en SATA Azores Airlines (hierna: SATA) de passagiers diende te vervoeren van Lisboa Airport naar Horta Airport (Portugal) op 14 juni 2019.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 14 juni 2019 om 07:00 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht TP669 vertrekken en om 09:00 uur lokale tijd aankomen op Lisboa Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht S4153 om 15:00 uur lokale tijd verder vliegen naar Horta Airport om daar om 16:45 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht S4153 is geannuleerd. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar andere vluchten. Hierdoor zijn de passagiers 27 uur en 51 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 217,80, subsidiair € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de vervoerder de passagiers compensatie verschuldigd is in verband met de gestelde annulering. Deze annulering is ontstaan op een vlucht die onderdeel is van één boeking met aansluitende vluchten, waarbij het eerste deel van de vlucht door de vervoerder is uitgevoerd en het tweede deel van de vlucht zou door SATA worden uitgevoerd.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was van de vlucht in kwestie en dat de passagiers zich dienen te richten tot SATA voor compensatie op grond van de Verordening. Dit blijkt uit de aanduiding S4 in het vluchtnummer van de vlucht S4153, te weten de afkorting van SATA, aldus de vervoerder. De vervoerder verwijst verder nog naar de artikelen 5 en 7 van de Verordening waarin staat vermeld dat de in de Verordening gecreëerde verplichtingen rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is de vlucht uit te voeren.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 2 sub b van de Verordening bepaalt dat onder ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ wordt verstaan: ‘een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijk of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier’. Deze definitie voorziet dus twee cumulatieve voorwaarden om een luchtvaartmaatschappij te kunnen aanmerken als ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’, die ten eerste de uitvoering van de betrokken vlucht en ten tweede het bestaan van een met de passagier gesloten overeenkomst betreffen”. Dit is herhaald in het arrest van het Hof van 11 juli 2019 (C‑502/18, ECLI:EU:C:2019:604).
4.6.
In de beschikking van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909) is voorts het volgende overwogen: “
Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C‑502/18, EU:C:2019:604, punten 20‑26)”. De kantonrechter acht deze beschikking ook van toepassing op de situatie waarin één van de rechtstreeks aansluitende vluchten is geannuleerd. Nu vast staat dat de vervoerder een gedeelte van de rechtstreeks aansluitende vluchten zou uitvoeren, kan de vervoerder, overeenkomstig de beschikking van het Hof van 12 november 2020, als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ worden aangemerkt. De vervoerder heeft nog een beroep gedaan op de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2021 (8691741 / CV FORM 20-6626). De kantonrechter gaat, gelet op bovenstaande, hieraan voorbij. De vervoerder kan dan ook geen geslaagd beroep doen op voornoemde beschikking.
4.7.
Nu de vervoerder als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ kan worden aangemerkt is de vervoerder in beginsel gehouden de passagiers te compenseren vanwege de annulering van de vlucht, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Bij de beoordeling hiervan heeft als uitgangspunt te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en restrictief dient te worden uitgelegd. In dat licht dient het standpunt van de vervoerder te worden bezien.
4.8.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de voorgaande vlucht werd getroffen door een
birdstrike. Deze vlucht en de vlucht in kwestie zouden worden uitgevoerd met het toestel CS-TKP. Ten gevolge van de
birdstrikemoest het getroffen toestel, dat de vlucht in kwestie en diens voorgaande vlucht zou uitvoeren, een verplichte inspectie ondergaan, aldus de vervoerder. Als gevolg van deze inspectie was het onduidelijk wanneer de vlucht in kwestie zou kunnen vertrekken. Daarom moest de vlucht noodgedwongen worden geannuleerd, aldus nog steeds de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoeder naar het ‘
Aircraft technical report’ van het toestel CS-TKP waarin staat vermeld: “
PERFORM INSPECTION/ CECK OF FOREIGN OBJECT DAMAGE (FOD) BIRD STRIKE”.
4.9.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, volgens planning zouden de passagiers op 14 juni 2019 om 09:15 uur lokale tijd aankomen op Lisboa Airport en vervolgens met vlucht S4153 om 15:00 uur verder vliegen naar Horta Airport. Vanwege de annulering van vlucht S4153 zijn de passagiers omgeboekt naar alternatieve vluchten. De passagiers zijn op 15 juni 2019 om 20:36 uur lokale tijd op de overeengekomen eindbestemming aangekomen. Niet weersproken is dat de passagiers met een vertraging van meer dan 24 uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
4.10.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. Ook mede gelet op de vertraging op de eindbestemming kan derhalve niet zonder nadere onderbouwing van de vervoerder worden aangenomen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
4.11.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de annulering van de vlucht.
4.12.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.13.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.14.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum waarop het vorderingsformulier ter griffie is binnengekomen, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.16.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 14 juni 2019 en over € 217,80 vanaf 14 juni 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open