ECLI:NL:RBNHO:2022:4411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9278829 \ CV EXPL 21-4020
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Zagreb via Wenen op 8 november 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier stelde dat hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming was aangekomen en dat de vervoerder gehouden was tot betaling van € 250,00.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet in zijn belang was geschaad door de aanvankelijke onduidelijkheid in de dagvaarding van de passagier. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur was aangekomen, maar dat de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden vermeden.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagier daarom werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de passagier werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9278829 \ CV EXPL 21-4020
Uitspraakdatum: 11 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
procesgemachtigde Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian
statutair gevestigd te Schwecat (Oostenrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 25 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Vienna International Airport (Oostenrijk) naar Zagreb (Kroatië) op 8 november 2019.
2.2.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagier niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden, te weten slotrestricties, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagier niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De kantonrechter overweegt als volgt. De passagier beroept zich op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dit betekent dat hij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast draagt. Het Hof Amsterdam (3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) heeft daarbij overwogen dat de passagier voldoende concrete aanknopingspunten dient te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder daartegen kan verweren. In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals schriftelijke verklaringen van de passagiers of getuigen en de boarding pass). Uit de overgelegde boekingsbescheiden blijkt dat de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Vienna International Airport naar Zagreb op 8 november 2019. Hierbij heeft de passagier bij conclusie van repliek aangegeven dat de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Vienna International Airport vertraagd is uitgevoerd als gevolg waarvan hij zijn aansluitende vlucht naar Zagreb heeft gemist. De passagier is vervolgens omgeboekt naar vlucht OU441 op 9 november 2019. De passagier heeft daarbij gesteld dat hij met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Hoewel de passagier in de dagvaarding het verkeerde vluchtschema heeft toegelicht en daarbij sprak over annulering in plaats van vertraging, heeft de passagier bij conclusie van repliek zijn stellingen genoegzaam aangevuld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet in zijn belang is geschaad. Hij heeft immers al bij conclusie van antwoord inhoudelijk verweer kunnen voeren.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.5.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd doordat de luchtverkeersleiding slotrestricties aan de vlucht heeft opgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar de slotberichten en naar het vluchtrapport van de vlucht in kwestie. In het vluchtrapport staat als reden van de vertraging code 81 genoemd, hetgeen staat voor: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/ CAPACITY, standard demand / capacity problems”. Volgens de vervoerder blijkt uit de slot history dat aan de vlucht een
Slot Allocation Messageen meerdere
Slot Revision Messageswaren opgelegd. Om 07:10 uur UTC, reeds twee uur vóór de geplande vertrektijd, werd de slot van 09:10 uur UTC ingetrokken en werd door de luchtverkeersleiding een slot van 09:50 uur UTC aan het toestel toegekend. Vervolgens is de slot meerdere malen gewijzigd. Uiteindelijk is een slot van 09:43 uur UTC aan het toestel toegekend. Ten gevolge van de slotrestricties is de vlucht om 10:43 uur lokale tijd vanuit Amsterdam vertrokken, aldus de vervoerder. De vlucht is hierdoor 42 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op Vienna International Airport. De kantonrechter is, anders dan de passagier, van oordeel dat de opgelegde slotrestricties wegens code 81 aangemerkt kunnen worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De gewijzigde slottijden hebben te gelden als een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de Verordening. Wanneer een vlucht een slotrestrictie opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een slotrestrictie moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe slot heeft verzocht.
5.6.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat hij bovenop de minimale connectietijd een buffer van 35 minuten had ingepland. Verder heeft de vervoerder aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar vlucht OU441 waardoor de passagier binnen 24 uur op zijn eindbestemming is aangekomen. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder hem een dag heeft laten wachten voor een alternatieve vlucht. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt de passagier dat de luchtvaartmaatschappij er alles aan moet doen om de passagier zo spoedig mogelijk naar de eindbestemming te brengen. Volgens de passagier heeft de vervoerder niet alle redelijke maatregelen getroffen, omdat hij pas de volgende dag is vervoerd. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Als onweersproken staat vast dat de passagier met minder dan 24 uur vertraging is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. De passagier heeft niet gesteld dat er een eerdere vlucht beschikbaar was met plek. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt. Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier heeft niet gesteld dat hij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als hij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend is geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.8.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter