ECLI:NL:RBNHO:2022:4414

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9447331 \ CV EXPL 21-6320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over ontruiming en huurbetalingen met betrekking tot een woning

In deze zaak heeft [eiser 1] c.s. een vordering ingesteld tegen de stichting Ymere, waarbij de kantonrechter zich moest buigen over de rechtmatigheid van een ontruiming en de afboeking van huurbetalingen. De vordering is voortgevloeid uit een ontruimingsvonnis en de vraag of de betalingen van [eiser 1] correct zijn afgeboekt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [eiser 1] c.s. niet ontvankelijk is, maar heeft tegelijkertijd geoordeeld dat Ymere [eiser 1] zonder recht of titel heeft ontruimd. De kantonrechter heeft Ymere veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, en heeft de proceskosten voor rekening van Ymere gesteld. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij [eiser 1] van 1987 tot 2017 de woning heeft gehuurd en meerdere vonnissen zijn gewezen over huurachterstanden en ontruimingen. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en eerdere jurisprudentie betrokken, en heeft geconcludeerd dat de betalingen van [eiser 1] ten onrechte op oudere dossiers zijn afgeboekt, waardoor de ontruiming niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9447331 \ CV EXPL 21-6320
Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[de bewindvoerder]van Budgetondersteuning Nederland B.V. in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1]
eisende partij
verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen: [eiser 1] c.s.
afzonderlijk te noemen [eiser 1] en de bewindvoerder.
gemachtigden: mr. M. de Boorder en mr. W.G.H. van de Wetering
tegen
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
gedaagde partij
verder te noemen: Ymere
gemachtigde: De Best & Partners B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] c.s. heeft bij dagvaarding van 25 september 2020 een vordering tegen Ymere ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Ymere heeft hierop schriftelijk geantwoord en tevens een incident tot onbevoegdheid ingediend.
1.2.
De rechtbank Amsterdam heeft zich bij vonnis van 1 februari 2021 onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
1.3.
[eiser 1] c.s. heeft bij exploot van 13 september 2021 de zaak tegen Ymere aangebracht bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Ymere heeft hierop schriftelijk geantwoord.
1.4.
Op 14 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser 1] c.s. bij e-mail van 3 januari 2022 nog stukken toegezonden. Ymere heeft bij e-mail van 7 januari 2022 nog stukken toegezonden.
1.5.
Ter zitting heeft [eiser 1] c.s. een overzicht overgelegd van de huurbetalingen vanaf april 2014. Na de zitting is de zaak bij proces-verbaal verwezen naar de rol van 9 februari 2022 voor akte gedaagde. Ymere is opgedragen om een overzicht over te leggen waaruit volgt welke bedragen [eiser 1] in de periode na het ontruimingsvonnis heeft voldaan en op welke dossiers de betalingen zijn afgeboekt. Verder moest Ymere een overzicht waaruit per dossiernummer blijkt welke bedragen [eiser 1] verschuldigd was, over leggen. Ten slotte is Ymere in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stellingen van [eiser 1] met betrekking tot het afboeken van de betalingen.
1.6.
Ymere heeft voor de rol van 9 februari 2022 een akte genomen waar [eiser 1] c.s. vervolgens bij akte op heeft gereageerd.
1.7.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft van 1 augustus 1987 tot 15 februari 2017 de woning aan [adres] van Ymere gehuurd.
2.2.
De huurovereenkomst is bij vonnis van 29 februari 2012 wegens een huurachterstand ontbonden en [eiser 1] is, onder meer, veroordeeld tot ontruiming.
2.3.
In de periode van 24 april 2012 tot en met 16 december 2014 is de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) op [eiser 1] van toepassing geweest. De WSNP is beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Tijdens de looptijd van de WSNP is [eiser 1] bij vonnis van 19 december 2013 veroordeeld tot betaling van een huurachterstand.
2.4.
Bij vonnis van 11 september 2014 is, onder meer, vanwege een huurachterstand de vordering van Ymere tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot veroordeling van [eiser 1] tot ontruiming van de woonruimte toegewezen.
2.5.
Het vonnis van 11 september 2014 is bij exploot van 2 oktober 2014 aan [eiser 1] betekend. Ontruiming van de door [eiser 1] gehuurde woning heeft op 15 februari 2017 plaatsgevonden.
2.6.
De (huur)betalingen van [eiser 1] zijn door de gerechtsdeurwaarder in drie verschillende dossiers, elk naar aanleiding van bovengenoemde vonnissen, afgeboekt en zijn in een aantal gevallen verdeeld over de dossiers.
Dossier
nummer
periode
Vonnisdatum
Totaal verschuldigd
(inclusief kosten)
Totaal voldaan
15009921
de huurachterstand van voor datum WSNP (van mei 2011 tot en met november 2011)
29 februari 2012
€ 7.201,69
€ 7.259,07
56750
Huurachterstand ontstaan tijdens de WSNP
19 december 2013
€ 2.093,70
€ 2.056,00
14000500
huurachterstand ontstaan na WSNP
11 september 2014
€ 28.479,14
€ 21.641,29
Totaal
€ 37.661,83
€ 30.956,37
Uit het overzicht van de gerechtsdeurwaarder van Ymere volgt dat [eiser 1] , na ontruiming, met een correctie ten aanzien van de huur van februari 2017 ter hoogte van € 303,42, nog een bedrag van € 6.402,02 exclusief rente aan Ymere zou moeten voldoen.
2.7.
[eiser 1] c.s. en Ymere hebben ten behoeve van deze procedure beiden een overzicht verstrekt van de (huur)betalingen. Voor de onderhavige procedure zijn onderstaande betalingen, en met name op welk dossier de betalingen zijn afgeboekt, van belang.
Datum betaling
Totale bedrag
Wijze ontvangst
Wijze afboeking
20 november 2014
€ 4.000,00
contante betaling op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder
afgeboekt in twee dossiers;
dossier 14000500; € 3.609,77
dossier 56750; € 390,23
20 november 2014
€ 87,79
onbekend
onbekend
18 augustus 2015
€ 600,00
betaling bij Ymere
afgeboekt in dossier 15009921
30 oktober 2015
€ 5.500,00
betaling op de derdengeldenrekening van de gerechtsdeurwaarder
afgeboekt in twee dossiers
dossier 14000500; € 1.942,49
dossier 15009921; € 3.557,51
27 november 2015
€ 3.000,00
betaling bij de gerechtsdeurwaarder
afgeboekt in dossier 15009921
22 juni 2016
€ 1.500,00
contante betaling op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder
afgeboekt in twee dossiers:
dossier 1400050; € 610,33
dossier 15009921; € 889,67

3.De vordering

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Ymere veroordeelt tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake van alle betalingen die voor en namens [eiser 1] vanaf het aangaan van de huurovereenkomst tot de datum van ontruiming zijn gedaan en de interne verwerking daarvan, bij niet nakoming binnen 14 dagen na wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00;
  • verklaart voor recht dat Ymere [eiser 1] zonder recht of titel heeft ontruimd en Ymere veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
[eiser 1] c.s. legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Ymere weigert inzicht te geven in de huurbetalingen die door [eiser 1] zijn verricht. Ymere dient dan ook te worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording voor de gehele huurperiode.
3.3.
Voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht stelt [eiser 1] c.s. dat zij méér heeft betaald dan zij aan huur verschuldigd was en zij in elk geval méér heeft betaald dan zij op grond van het vonnis van 11 september 2014 verschuldigd was. Ten onrechte heeft Ymere betalingen van [eiser 1] c.s. afgeboekt op oudere vonnissen en ten onrechte heeft Ymere executiekosten aan [eiser 1] c.s. in rekening gebracht. Dat betekent dat er geen sprake was van een nog openstaande vordering op grond waarvan het vonnis tot ontruiming ten uitvoer mocht worden gelegd.

4.Het verweer

4.1.
Ymere betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de vordering om Ymere te veroordelen om rekening en verantwoording af te laten leggen vanaf het begin van de huurovereenkomst (1987) onredelijk is en iedere rechtsgrond mist. Bovendien zijn al drie onherroepelijke vonnissen gewezen waarin de betalingsverplichting is vast komen te staan. Voorts heeft Ymere, voor zover een verplichting op Ymere rust om inzage te geven, hier al aan voldaan.
4.2.
Ymere was gerechtigd om tot ontruiming van het gehuurde over te gaan. Ten tijde van die ontruiming was sprake van een aanzienlijke huurachterstand. [eiser 1] is in de periode van 2014 tot 2017 veelvuldig in de gelegenheid gesteld om de huurachterstand in te lopen. Dit heeft zij nagelaten. De huurachterstand liep juist verder op. Ymere heeft op de juiste wijze de betalingen van [eiser 1] afgeboekt op de verschillende dossiers.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat [eiser 1] onder bewind staat, kan zij de onderhavige procedure niet zelf voeren. Haar bewindvoerder vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak [eiser 1] in en buiten rechte, zoals volgt uit de artikelen 1:438 en 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit geldt ook voor de verklaring voor recht. De verklaring voor recht is immers in dit geval rechtstreeks de opstap naar het dispuut over schade en schadevergoeding en in zoverre derhalve indirect van invloed op de vermogensrechten van [eiser 1] waarvoor het bewind geldt. [eiser 1] zal dan ook op voornoemde formele gronden niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
5.2.
De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording vanaf het aangaan van de huurovereenkomst (in 1987) tot de datum van ontruiming (15 februari 2017) zal worden afgewezen omdat de bewindvoerder daarbij geen belang meer heeft. Ymere heeft voor zover zij bij conclusie van antwoord nog geen duidelijk overzicht heeft verstrekt van de betalingen en afboekingen, dit bij akte alsnog gedaan. Niet valt in te zien wat daar nog aan toegevoegd zou moeten of kunnen worden.
5.3.
De kern van het verdere geschil ziet op de wijze van afboeking van de door [eiser 1] verrichte betalingen. Volgens de bewindvoerder heeft Ymere huurbetalingen van [eiser 1] ten onrechte afgeboekt op de oudere dossiers (dossiernummers 15009921 en 546750) terwijl de betalingen van na 11 september 2014 allen uitsluitend afgeboekt hadden moeten worden op dossiernummer 14000500. Dit dossiernummer zag immers op de meest bezwarende opeisbare vordering en [eiser 1] mocht er vanuit gaan dat de betalingen alleen op het laatste ontruimingsdossier werden afgeboekt, aldus de bewindvoerder.
5.4.
Uit de door partijen verstrekte overzichten volgt dat de huurbetalingen van [eiser 1] en de bedragen die via derdenbeslag zijn geïnd, slechts op een aantal punten afwijken. De bewindvoerder heeft in zijn overzicht een zestal betalingen onder het kopje beslag opgenomen. Uit het overzicht van Ymere volgt echter dat deze betalingen door [eiser 1] zijn verricht door middel van bankbetaling. Verder is een bedrag van € 610,33 niet door beslag geïnd, maar contant betaald. Voor de totaalsom heeft dit verder geen gevolgen.
5.5.
Anders dan de bewindvoerder stelt blijkt uit het overzicht van Ymere dat zij wel degelijk rekening heeft gehouden met de betaling van € 647,02 op 21 mei 2015. De hoogte van de huurbetalingen wijkt slechts op twee punten af. Ten eerste de betaling van € 622,35 van 6 augustus 2014, waarvan de bewindvoerder bij akte heeft erkend dat deze niet is verricht.
Ten tweede heeft Ymere gemotiveerd onderbouwd dat met twee betalingen, te weten de betalingen op 3 maart en 3 april 2014, die in de specificatie van de bewindvoerder met boekdatum 10 april 2014 zijn vermeld, al rekening is gehouden in het vonnis van 11 september 2014. De bewindvoerder heeft dit niet weersproken, zodat dit naar het oordeel van de kantonrechter is komen vast te staan. Partijen zijn het verder eens over een aantal betalingen die al dan niet door derden zijn gedaan, zodat vast is komen te staan dat [eiser 1] in ieder geval een bedrag ter hoogte van € 21.641,29 heeft betaald (€ 1.244,81 minder dan in eerste instantie door [eiser 1] is gesteld). [eiser 1] had echter in dossiernummer 14000500 een bedrag ter hoogte van totaal € 28.479,14 moeten voldoen
5.6.
Voor de vraag of Ymere tot ontruiming mocht overgaan is dan ook van belang of de betalingen zoals vermeld in r.o. 2.7. ten onrechte niet volledig zijn afgeboekt op dossiernummer 14000500.
5.7.
Artikel 6:43 lid 1 BW bepaalt dat bij een betaling die zou kunnen worden toegerekend aan twee of meer verbintenissen jegens een zelfde schuldeiser, de toerekening geschiedt op de verbintenis die de schuldenaar bij de betaling aanwijst. Voor het geval dat een dergelijke aanwijzing ontbreekt, bepaalt artikel 6:43 lid 2 BW de toerekening van de betaling aan de verbintenissen. De toerekening geschiedt dan in de eerste plaats op de opeisbare verbintenissen. Zijn er meerdere opeisbare verbintenissen, dan geschiedt de toerekening in de eerste plaats op de meest bezwarende verbintenis. Zijn de verbintenissen even bezwarend, dan geschiedt toerekening op de oudste. Zijn de verbintenissen ook nog even oud, dan geschiedt de toerekening naar evenredigheid.
5.8.
Ymere betoogt dat zowel het eerste vonnis (van 29 februari 2012) als het laatste vonnis (van 11 september 2014) de meest bewarende opeisbare verbintenis oplevert, omdat beide een opeisbare vordering met een ontruimingstitel betreffen. Ymere mocht dan ook de betalingen die door [eiser 1] zijn gedaan afboeken op zowel dossiernummer 15009921 als dossiernummer 14000500, aldus Ymere. De kantonrechter volgt Ymere daarin niet, gelet op het navolgende.
5.9.
Anders dan Ymere lijkt te betogen kan niet onder alle omstandigheden onbeperkt gebruik worden gemaakt van een eenmaal uitgesproken ontruimingsvonnis. Als een huurder na een dergelijk vonnis een tweede kans krijgt en het vonnis wordt niet aanstonds geëxecuteerd, dan moet het voor de huurder duidelijk zijn welke voorwaarden aan die tweede kans worden verbonden. Zie in dit verband ook Hof Den Bosch, 5 februari 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0899). Alleen als een verhuurder dit duidelijk heeft aangegeven, kan hij, in het geval van blijvende of nieuwe huurachterstanden gebruik maken van dat eerdere ontruimingsvonnis. Gesteld noch gebleken is dat Ymere die duidelijkheid hier heeft gegeven. Integendeel, door na het eerste ontruimingsvonnis nog tweemaal een procedure ter incasso van de huurachterstand te beginnen tegen [eiser 1] heeft Ymere op zijn minst de indruk gewerkt dat zij geen gebruik meer zou maken van het ontruimingsvonnis van 29 februari 2012. Ymere heeft bovendien ook in de laatste procedure ontbinding en ontruiming gevorderd, terwijl die vorderingen al eerder waren toegewezen. Kennelijk meende Ymere toen zelf ook dat zij het eerste ontruimingsvonnis niet meer kon gebruiken. Voor zover Ymere zich erop beroept dat zij het eerste vonnis niet ten uitvoer kon leggen vanwege de toelating van [eiser 1] tot de WSNP slaagt dat beroep niet. Op grond van artikel 305 lid 2 Faillissementswet wordt de tenuitvoerlegging van een vóór toepassing van de WSNP gewezen ontruimingsvonnis alleen opgeschort voor de duur van de schuldsaneringsregeling en mits de lopende huur tijdig wordt voldaan. Onder deze omstandigheden is de conclusie dan ook dat [eiser 1] er vanuit mocht gaan dat alleen op basis van het laatste vonnis ontruiming zou kunnen plaatsvinden, zodat de vordering die voortvloeit uit dat vonnis (van 11 september 2014) als meest bezwarend moet worden aangemerkt.
5.10.
Voor de betalingen van 18 augustus 2015 ter hoogte van € 600,00 en 27 november 2015 ter hoogte van € 3.000,00 betekent dit dat deze ten onrechte niet op dossier 14000500 zijn afgeboekt. Ten aanzien van de betaling van 20 november 2014 ter hoogte van € 89,79 is niet gebleken dat deze door [eiser 1] is betaald zodat deze buiten beschouwing wordt gelaten.
5.11.
De betaling van 20 november 2014 ter hoogte van € 4.000,00 is voor een bedrag van € 390,23 door Ymere toebedeeld aan dossier 56750. Ymere voert aan dat in de kwitantie is opgenomen dat het bedrag is verdeeld over de twee dossiers. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser 1] de betaling op deze wijze heeft toegewezen als bedoeld in artikel 6:43 lid 2 BW. Hetzelfde geldt voor de betaling van 22 juni 2016 ter hoogte van € 1.500,00 waarvan een bedrag van € 889,67 op dossier 15009921 is afgeboekt. Deze bedragen zijn dan ook eveneens ten onrechte afgeboekt op een ander (ouder) dossier en hadden op dossier 14000500 afgeboekt moeten worden.
5.12.
De bewindvoerder heeft voorts gemotiveerd weersproken dat met Ymere voorafgaand aan de betaling van 30 oktober 2015 ter hoogte van € 5.500,00, de afspraak is gemaakt om de betaling naar rato te verdelen over twee dossiers. Ymere beroept zich op het exploot van 10 september 2015 waarin het openstaande bedrag van twee dossiernummers is genoemd (€ 11.136,62) en op een aantal e-mailberichten waar uit volgt dat de afspraak is gemaakt om de helft van het volledige bedrag direct te betalen en apart een afspraak is gemaakt voor het restant. Anders dan Ymere aanvoert, volgt hieruit echter niet, dat [eiser 1] de verrichte betaling heeft toegewezen aan twee verschillende dossiers. Uit de correspondentie volgt met name dat het de uitdrukkelijke bedoeling is geweest om ontruiming te voorkomen, zodat het ervoor gehouden moet worden dat die betalingen op dossiernummer 14000500 afgeboekt hadden moeten worden. Van een voorafgaande toewijzing is dan ook geen sprake en de conclusie is dat ook een bedrag van € 3.557,51 ten onrechte is afgeboekt op dossiernummer 15009921.
5.13.
Een bedrag ter hoogte van (€ 600,00 + € 3.000,00 + € 390,23 + € 889,67 + € 3.557,51=) € 8.437,41 is ten onrechte afgeboekt op de twee andere (oudere) dossiers. Daarvan kan niet worden gezegd dat deze dossiers zien op de meest bezwarende vordering, zoals volgt uit artikel 6:43 lid 2 BW. Eerder (zie 5.5.) is vastgesteld dat [eiser 1] € 21.641,29 heeft voldaan terwijl zij totaal een bedrag van € 28.479,14 (inclusief € 3.829,06 aan executiekosten) had moeten voldoen. Een optelsom maakt dat [eiser 1] een bedrag van (€ 21.641,29 + € 8.437,41 =) € 30.078,70 heeft betaald, hetgeen het verschuldigde bedrag overstijgt.
5.14.
Bovendien slaagt ook dat de stelling van de bewindvoerder dat Ymere nodeloze (bovenmatige) executiemaatregelen heeft genomen en ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht. Ten tijde van de ontruiming was gelet op het voorgaande geen sprake van een huurachterstand op basis van het vonnis dat ten uitvoer is gelegd. De kosten met betrekking tot de ontruiming bedragen in ieder geval volgens het eigen overzicht (€ 208,06 + 43,69 btw ontruiming, € 2.040,00 plus € 428,40 ontruimingsploeg =) € 2.719,75. Geconcludeerd wordt dat in ieder geval deze kosten nodeloos zijn gemaakt en dat deze kosten niet voor rekening van [eiser 1] hadden mogen komen.
5.15.
De overige stellingen van partijen, waaronder die ten aanzien van de hoogte van de overige executiekosten, kunnen in deze procedure verder onbesproken blijven, aangezien reeds is vastgesteld dat Ymere geen grond had om [eiser 1] te ontruimen nu geen sprake meer was van een huurachterstand op basis het vonnis van 11 september 2014. Nog daargelaten dat Ymere niet daadwerkelijk heeft ontruimd op basis van het oudere vonnis, stond dat haar, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, ook niet vrij zodat daarin ook geen titel voor de ontruiming gelegen kan zijn geweest.
5.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de bewindvoerder tot het afgeven van een verklaring voor recht zal toewijzen.
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van Ymere, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart [eiser 1] niet ontvankelijk in haar onderhavige vorderingen jegens Ymere.
6.2.
verklaart voor recht dat Ymere [eiser 1] zonder recht of titel heeft ontruimd;
6.3.
veroordeelt Ymere tot betaling van schadevergoeding aan de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] , nader op te maken bij staat en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure als bedoeld in de artikelen 612 Rv. e.v.;
6.4.
veroordeelt Ymere tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 1] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter