ECLI:NL:RBNHO:2022:4448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
7797475 \ CV EXPL 19-7261
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Johannesburg naar Londen en vervolgens naar Amsterdam. De vlucht van Johannesburg naar Londen was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie volgens de Verordening. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van een bedrag van € 2.126,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter benadrukte dat de vervoerder in de planning van de vlucht rekening had moeten houden met mogelijke vertragingen en dat een buffer van ten minste 20 minuten noodzakelijk was om de aansluitende vlucht te kunnen halen.

De uitspraak bevestigt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om passagiers te compenseren bij vertragingen, en onderstreept het belang van adequate planning en risicobeheer in de luchtvaartsector.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7797475 \ CV EXPL 19-7261
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2]

3. [eiser 3]

beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways Plc.
gevestigd te Cardiff dan wel Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L.E.J. Korsten (DLA Piper)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 12 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de productie bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van OR Tambo International Airport (Johannesburg, Zuid-Afrika) naar Heathrow Airport (Londen, Verenigd Koninkrijk) met vlucht BA54 op 30 april 2017 (hierna: de vlucht) en aansluitend van Londen naar Amsterdam Schiphol Airport op 1 mei 2017 met vlucht BA430.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben daardoor de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht en zijn met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017 althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 326,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en voert daartoe - samengevat - aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
De vervoerder voert aan dat sprake was van een ‘air holding delay’ tijdens de uitvoering van de vlucht van 11 minuten. Indien deze ‘air holding delay’ zich niet had voorgedaan, dan hadden de passagiers hun aansluiting makkelijk gehaald, aldus de vervoerder.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van buitengewone omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). De passagiers stellen dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 60 minuten was gepland en dat te Heathrow een minimale overstaptijd van 60 minuten geldt, zodat er geen reservetijd was. De vervoerder heeft dit niet weersproken. De kantonrechter acht een buffer van ten minste 20 minuten noodzakelijk. In dit geval zou dat tot gevolg hebben gehad dat de passagiers, die als gevolg van een (vermeende) buitengewone omstandigheid een geringe vertraging van 11 minuten hadden, desondanks in staat zouden zijn geweest om de aansluitende vlucht te halen. Het een en ander leidt tot de conclusie dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van een eventuele buitengewone omstandigheid te kunnen ondervangen, althans dat niet is komen vast te staan dat de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist als gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. Het verzoek tot betaling van de hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als niet weersproken toewijsbaar. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.126,70 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 1 mei 2017 en over € 326,70 vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 374,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter