ECLI:NL:RBNHO:2022:4545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
8784600
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies en beschadiging van gehuurde Reamers met vooraf overeengekomen schadevergoeding

In deze zaak heeft de vennootschap Drillstar Industries S.A.S. (hierna: Drillstar) een vordering ingesteld tegen Inco-Drilling B.V. (hierna: Inco-Drilling) wegens het niet betalen van huur en schadevergoeding voor gehuurde Reamers die beschadigd zijn geraakt tijdens gebruik. De vordering betreft een totaalbedrag van € 189.214,78, bestaande uit hoofdsom, rente, incassokosten en beslagkosten. Drillstar stelt dat er huurovereenkomsten zijn gesloten waarin ook schadevergoedingen voor beschadiging en verlies zijn overeengekomen. Inco-Drilling betwist de vordering en voert aan dat de Reamers niet geschikt waren voor het beoogde doel, wat zou wijzen op een gebrek. De kantonrechter heeft op 25 mei 2022 uitspraak gedaan, waarbij de vordering van Drillstar is toegewezen en de tegenvordering van Inco-Drilling is afgewezen. De rechter oordeelde dat Inco-Drilling niet voldoende had onderbouwd dat de Reamers gebrekkig waren en dat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen om de Reamers in goede staat terug te geven. De rechter heeft Inco-Drilling veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8784600 \ CV EXPL 20-4995
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht c.q. Frans recht / De Societé Par Actions Simplifiée Drillstar Industries S.A.S.
gevestigd te Zone Induspal Lons (Frankrijk)
eiseres
verder te noemen: Drillstar
gemachtigde: mr. G. Hendriks
tegen
de besloten vennootschap Inco-Drilling B.V.
gevestigd te Middenmeer
gedaagde
verder te noemen: Inco-Drilling
gemachtigde: mr. N.H. Margetson

1.Het procesverloop

1.1.
Drillstar heeft met de dagvaarding van 17 september 2020 een vordering tegen Inco-Drilling ingesteld. Inco-Drilling heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Drillstar heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Inco-Drilling een schriftelijke reactie heeft gegeven. Drillstar heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.3.
Op 1 april 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Ook is tijdens de zitting een deel van een video-opname afgespeeld. Voorafgaand aan de zitting heeft Inco-Drilling per brief van 17 maart 2022 stukken, waaronder een USB stick, toegezonden en een wijziging van de tegenvordering ingediend. Drillstar heeft per brief van 21 maart 2022 nog stukken toegezonden. Op 31 maart 2022 heeft Drillstar per e-mail bezwaar gemaakt tegen een op 17 maart 2022 overgelegde rapport door Inco-Drilling. Inco-Drilling heeft op
31 maart 2022 daarop gereageerd en haar tegenvordering gewijzigd.

2.De feiten

2.1.
Inco-Drilling heeft van Drillstar voor een project in Duitsland en een project in Oostenrijk twee verschillende Reamers gehuurd. Een Reamer is een apparaat dat wordt gebruikt om een met een boorkop geboorde schacht een grotere diameter te geven.
2.2.
Inco-Drilling heeft de offerte van Drillstar van 27 februari 2018 op 6 november 2018 aanvaard. Deze offerte ziet op een Reamer met type-nummer Z1225H voor het project in Oostenrijk. De offerte van Drillstar van 28 maart 2018 die ziet op een Reamer met type-nummer Z850H voor het project in Duitsland heeft Inco-Drilling op 10 juli 2018 aanvaard.
2.3.
Op de overeenkomsten zijn de inkoopvoorwaarden van Inco-Drilling van toepassing verklaard op grond waarvan Nederlands recht van toepassing is en de rechter van de woonplaats van Inco-Drilling als bevoegde rechter is aangewezen.
2.4.
De Reamer voor het project in Duitsland is op 11 oktober 2018 geleverd. De Reamer is op 19 en 20 november 2018 gebruikt en daarna teruggestuurd naar Drillstar. Inco-Drilling heeft de daarvoor verschuldigde facturen van Drillstar betaald. Drillstar heeft de Reamer vervolgens gereed heeft gemaakt voor een tweede gebruik op hetzelfde project in 2019.
2.5.
Op 24 december 2018 is bij het project in Oostenrijk de gehele installatie inclusief Reamer, de Bottom Hole Assembly (BHA) genoemd, omhooggehaald. Toen bleken twee van de drie Reamer Arms van de Reamer te zijn afgevallen. Daarvoor wordt de term ‘damaged beyond repair’ (hierna: DBR) gebruikt. Ook zijn onderdelen achtergebleven in het geboorde gat, waarvoor de term ‘lost in hole’ (hierna: LIH) wordt gebruikt. De boorwerkzaamheden op dit project liepen van 20 tot 25 december 2018. Voor zowel het geval van DBR als van LIH is van tevoren afgesproken welke schadevergoeding Inco Drilling moet betalen (hierna: de DBR-premie dan wel LIH-premie).
2.6.
Drillstar heeft op 7 januari 2019 een Technical Service Bulletin (TSB) uitgebracht waarin staat dat zij drie aanpassingen (grotere schroeven, andere sluitringen en spiraal pinnen), heeft verricht aan de Reamers, omdat er meerdere gevallen zijn geweest dat Arm Stops zijn losgelaten.
2.7.
Inco-Drilling en haar opdrachtgever van het project in Oostenrijk, Zueblin-Huisman, hebben op 18 januari 2019 Drillstar bezocht. Tijdens dit bezoek heeft Drillstar het TSB verstrekt aan Inco-Drilling. Ook is een “Junker Test” gedaan, waarbij na dertig seconden één van de vijf schroeven in de Reamer losliet.
2.8.
Op 23 januari 2019 is bij het project in Duitsland de gehele installatie (BHA, waaronder dus de Reamer) afgesneden en achtergebleven in het geboorde gat (LIH), omdat het niet lukte deze als geheel omhoog te trekken.
2.9.
Partijen hebben voor wat betreft het project in Duitsland gecorrespondeerd over betaling van de LIH-premie. Dit heeft ertoe geleid dat Drillstar op 28 januari 2019 aan Inco-Drilling heeft bericht dat de rekening voor de huur en de vergoeding van de schade aan de Reamer (de LIH-premie) € 57.919,33 zal bedragen. Op 4 februari 2019 heeft Inco-Drilling aan Drillstar laten weten dat haar opdrachtgever in Duitsland, aan wie de huur en de vergoeding van de schade wordt doorberekend, akkoord gaat met de berekende LIH-premie.
2.10.
Drillstar heeft op 31 januari 2019 de huurbedragen voor beide Reamers en de afgesproken vergoeding voor de schade door beschadiging en verlies in rekening gebracht aan Inco-Drilling. Inco-Drilling heeft deze facturen met nummers FADI27417 (€ 56.930,00) en FADI27420 (€ 87.911,25) van in totaal € 144.841,25 niet betaald.
2.11.
Vanguard, een andere onderaannemer van Zueblin-Huisman, heeft op 18 april 2019 in opdracht van Zueblin-Huisman een rapport opgesteld met betrekking tot het project in Oostenrijk. Volgens Vanguard had de BHA, de gehele installatie inclusief Reamer, op grond van ‘good drilling practices’ al op 20 december 2018 opgehaald moeten worden, waarvoor de term ‘pool out of hole’ (hierna: POOH) wordt gebruikt. De Drilling Supervisor (de heer [naam 1] van het bedrijf Technisches Buro Karl GOLLOB GmbH) en Directional Driller van het project (Inco-Drilling) hebben ervoor gekozen dit niet te doen.
2.12.
Zuhaitz Solution S.A.S. (hierna Zuhaitz) heeft in opdracht van Zueblin-Huisman op 20 februari 2020 een deskundigenrapport opgesteld over de oorzaak van het verlies van de Reamer Arms bij het project in Oostenrijk. Het deskundigenrapport is gebaseerd op de data van de ‘runs’ die met de Reamer zijn uitgevoerd, afkomstig van Inco-Drilling. Volgens Zuhaitz is de Reamer met een hogere rotatiesnelheid gebruikt dan was geadviseerd in de voorschriften van Drillstar, wat het loskomen van de Reamer Arms kan hebben veroorzaakt. Ook waren er volgens Zuhaitz in een vroeg stadium aanwijzingen dat er een probleem was met de Reamer en had dit moeten leiden tot een POOH.
2.13.
Drillstar heeft conservatoir (derden)beslag laten leggen onder de ING Bank en op roerende zaken van Inco-Drilling.
2.14.
De heer [naam 2] van Black Reiver Consulting heeft in maart 2022 in opdracht van Inco-Drilling een rapport opgesteld over de vraag of de Reamers van Drillstar passend zijn voor het doel waarvoor ze worden gebruikt. De conclusie in het rapport is dat dit niet het geval is, omdat vele tekortkomingen zijn geconstateerd.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
Drillstar vordert dat de kantonrechter Inco-Drilling veroordeelt tot betaling van
€ 189.214,78. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 144.841,25, rente tot en met 15 september 2020 van € 18.316,35, incassokosten van € 23.174,60 en beslagkosten van
€ 2.882,58.
3.2.
Drillstar legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen huurovereenkomsten hebben gesloten en dat daarbij (ook) tarieven voor beschadiging en verlies zijn overeengekomen. Inco-Drilling heeft niet voldaan aan de verplichting de gehuurde Reamers geheel en zonder beschadiging te retourneren en is daarom gehouden ook de DBR- en LIH-premie te betalen. Met betrekking tot het project in Duitsland is overeenstemming bereikt over de betaling van de LIH-premie in verband met de in het boorgat achtergebleven Reamer, maar desondanks heeft Inco-Drilling ook deze factuur niet betaald. Verder blijkt uit de deskundigenrapporten dat er meerdere signalen waren dat er iets verkeerd was. Dat had de reden moeten zijn om de installatie naar boven te halen (POOH), maar dat is niet gebeurd. De problemen zijn dan ook veroorzaakt door onjuist gebruik en niet door mankementen aan de Reamer.
3.3.
Inco-Drilling betwist de vordering. Inco-Drilling voert aan – samengevat – dat zij Drillstar volledig heeft geïnformeerd over het voorgenomen gebruik van de Reamers en dat Drillstar haar heeft geadviseerd over de configuratie, het gebruik en het onderhoud van de Reamers. Ook heeft Drillstar een personeelslid van Inco-Drilling opgeleid. De gehuurde Reamers waren echter niet “fit for purpose”, zij hadden een fundamentele ontwerpfout, wat heeft geleid tot het lostrillen van de schroeven die de Arm Stops op hun plek houden. Er was dan ook sprake van een gebrek op grond waarvan Inco-Drilling niet is gehouden de facturen te betalen. Dat blijkt ook uit het TSB van 7 januari 2019 en uit de Junker Test op 18 januari 2019. Tijdens het bezoek aan Drillstar is door de heer [naam 3] van Drillstar ook erkend dat de bevestigingen van de Arm Stops aan de Reamers ontoereikend waren. Inco-Drilling betwist dat zij bij het gebruik specificaties van de Reamer niet heeft gerespecteerd of dat er signalen waren dat zij de Reamer eerder uit de grond had moeten halen. Bovendien is niet aan haar geadviseerd de Reamer op maximaal 200 toeren te gebruiken. Daarbij zijn de uitgangspunten uit het deskundigenrapport van Zuhaitz over de theoretisch maximaal haalbare toeren en het werkelijk maximaal aantal toeren fout en is Zuhaitz als partijdeskundige niet onafhankelijk.
Inco-Drilling betwist verder dat overeenstemming is bereikt over het betalen van het LIH-bedrag dat zij van haar client in Duitsland heeft ontvangen. Dat ontvangen bedrag heeft Inco-Drilling verrekend met door haar geleden schade, zijnde (deels) onbetaald gelaten facturen door Zueblin-Huisman. Subsidiair beroept Inco-Drilling zich op opschorting van haar betalingsverplichting.
3.4.
Inco-Drilling vordert bij wijze van tegenvordering, na wijziging van eis en toelichting daarop tijdens de zitting, dat de kantonrechter:
- voor recht verklaart dat Drillstar Inco-Drilling moet vrijwaren van alle vorderingen van Zueblin-Huisman tegen Inco-Drilling die verband houden met het falen van de Drillstar Reamer Z1225H bij het project in Mehrenback, Oostenrijk op of omstreeks 24 december 2018;
- Drillstar veroordeelt tot betaling van € 62.689,86 wegens onbetaalde facturen van Zueblin-Huisman aan Inco-Drilling;
- voor recht verklaart dat Drillstar aansprakelijk is voor alle kosten die Inco-Drilling heeft gemaakt in verband met de door Drillstar ten laste van haar gelegde beslagen;
- voor recht verklaart dat Drillstar aansprakelijk is voor alle daadwerkelijk door Inco-Drilling gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die verband houden met het falen van de Reamer Z1225H bij het project in Oostenrijk op of omstreeks 24 december 2018 en het verlies van de Reamer Z850H bij het project in Duitsland op of omstreeks 23 januari 2019;
- Drillstar veroordeelt tot betaling aan Inco-Drilling van de hiervoor bedoelde gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, welke kosten in deze procedure zullen worden gespecificeerd;
- voor recht verklaart dat Drillstar aansprakelijk is voor alle schade die Inco-Drilling heeft geleden wegens het falen van de door Drillstar aan Inco-Drilling verhuurde gebrekkige Reamers;
- Drillstar veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
Drillstar betwist de tegenvordering.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
Drillstar heeft bezwaar gemaakt tegen de inbreng van een expertiserapport door Inco-Drilling (productie 47) op 17 maart 2022 wegens strijd met de goede procesorde. Hoewel Drillstar het rapport zonder geldige reden zeer laat heeft laten opstellen en in de procedure heeft ingebracht, staat de kantonrechter dit toe. Voor zover nodig, zal Drillstar in de gelegenheid worden gesteld op dit rapport bij akte te reageren.
4.2.
Drillstar vordert betaling van twee facturen voor een project in Duitsland en een project in Oostenrijk waarin de huurprijs en schadepremies in rekening worden gebracht. Drillstar heeft onbetwist gesteld dat het in deze branche met regelmaat gebeurt dat (onderdelen van) Reamers beschadigen of achterblijven in een boorgat (DBR of LIH). Ook is het gebruikelijk om al bij het sluiten van de huurovereenkomst af te spreken welke vergoeding de huurder moet betalen als er sprake is van een DBR of LIH. Dat betekent dat de huurder wanneer hij de Reamer niet (in dezelfde staat) kan teruggeven aan de verhuurder in beginsel zowel de huurprijs als de DBR- of LIH-premie moet betalen. Dit is slechts anders als de huurder kan onderbouwen en zo nodig kan bewijzen dat het niet voor zijn risico komt dat hij niet in staat is de gehuurde Reamer (in dezelfde staat) terug te geven. In dat kader voert Inco-Drilling aan dat de Reamers niet geschikt zijn voor het beoogde doel (‘fit voor purpose’) en dus een gebrek hebben. [1]
4.3.
Ten aanzien van de factuur voor het project in Duitsland heeft Drillstar aangevoerd dat partijen (en de client van Inco-Drilling) overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de LIH-premie. Die overeenstemming heeft geleid tot facturatie van de huur en de LIH-premie en impliceert volgens Drillstar dat deze factuur, die door die client aan Inco-Drilling is betaald, wordt (door)betaald aan Drillstar. De kantonrechter volgt Drillstar hierin. Inco-Drilling heeft in de correspondentie aangegeven dat haar client zich ervan bewust is dat door het achterlaten van de installatie inclusief Reamer in het boorgat een analyse van de oorzaak van het falen van de Reamer niet meer mogelijk is en akkoord is met de LIH-premie. Inco-Drilling heeft vervolgens betaling gekregen van onder meer de door Drillstar in rekening gebrachte huur en LIH-premie. Onder deze omstandigheden mocht Drillstar er gerechtvaardigd op vertrouwen dat niet alleen overeenstemming met de client van Inco-Drilling is bereikt over de hoogte en betaling van de factuur, maar ook met Inco-Drilling. Dat Inco-Drilling mogelijk niet de intentie had het bedrag door te betalen, kan zij dan ook niet tegenwerpen aan Drillstar. Inco-Drilling is deze factuur dus verschuldigd, tenzij het beroep op verrekening wegens schade bij het project in Oostenrijk slaagt.
4.4.
De vraag die als eerst moet worden beantwoord is of de gehuurde Reamer bij het project in Oostenrijk was behept met een gebrek. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord komt aan de orde of dit betekent dat Inco-Drilling de factuur die ziet op het project in Oostenrijk niet is verschuldigd en of zij als gevolg van het gebrek schade heeft geleden die kan worden verrekend met de factuur die ziet op het project in Duitsland.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de schroeven van twee van de drie Arm Stops – ook wel Retaining blocks of Adjusting blocks genoemd en die als functie hebben de diameter aan te passen – zijn losgekomen en dat dat een rol heeft gespeeld in het verlies van de Reamer Arms (Cutting blocks). Dat leidt er namelijk toe dat de Reamer Arms niet meer worden tegengehouden en daarom uiteindelijk van de Reamer afbreken (volgens Drillstar) of uit de Reamer glijden (volgens Inco-Drilling). Partijen verschillen echter van mening over de oorzaak daarvan. Inco-Drilling, die zich op een gebrek beroept en dit gelet op de gemotiveerde betwisting door Drillstar moet onderbouwen en zo nodig moet bewijzen, stelt zich op het standpunt dat er een ontwerpfout van de Reamers was, waardoor de schroeven zijn losgekomen. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het TSB en de Junker Test en stelt dat [naam 3] van Drillstar dit op 18 januari 2019 heeft erkend. Drillstar heeft echter voldoende ingebracht tegen het standpunt van Inco-Drilling dat hieruit blijkt dat sprake is van een ontwerpfout. Zo heeft zij onweersproken gesteld dat het TSB enkel gaat over twee incidenten, waaronder de Reamer in Oostenrijk, en niets zegt over de oorzaak van het verlies van de schroeven. Volgens Drillstar zagen de aanpassingen slechts op extra zekerheden om het verlies, ook bij onjuist gebruik van de Reamer, tegen te gaan. Verder heeft Drillstar onderbouwd dat bij de Junker Test de schroeven onder zeer extreme omstandigheden worden getest, wat heeft geleid tot het loslaten van één schroef in plaats van vier schroeven zoals bij de Reamer in Oostenrijk. Ten slotte heeft Drillstar gemotiveerd onderbouwd dat zij op de e-mail van Inco-Drilling waarin wordt geschreven dat [naam 3] de ontwerpfout heeft erkend, heeft geantwoord dat het te vroeg is om de onderliggende oorzaak vast te stellen, maar dat desondanks alvast maatregelen zijn getroffen. Aldus blijkt niet van een erkenning door [naam 3] van het standpunt van Inco-Drilling.
4.6.
Drillstar heeft vervolgens een andere oorzaak voor het verlies van de Reamer Arms gegeven. Volgens Drillstar heeft de wijze waarop de Reamer is gebruikt geleid tot een voortijdige ongecontroleerde activatie van de Reamer op 20 december 2018 waardoor schade is ontstaan en wat uiteindelijk heeft geleid tot het verlies van de Reamer Arms. Zij heeft gewezen op een gebrekkige testprocedure door Inco-Drilling, de manier waarop en de parameters waarmee door Inco-Drilling is geboord en gereamd, het niet zelf constateren dat sprake was van een voortijdige ongecontroleerde activatie, het niet reageren op de vaststelling van andere betrokkenen op 20 december 2018 (Senior Toolpusher en Rig Manager) dat daarvan sprake was door de Reamer omhoog te halen (POOH) en ten slotte ook niet op 23 december 2018 over te gaan tot een POOH, wat verdere schade had voorkomen. Ter onderbouwing heeft Drillstar verwezen naar de rapporten van Zuhaitz en Vanguard.
4.7.
In het rapport van Zuhaitz staat dat de Reamer met een grotere rotatiesnelheid is gebruikt dan is voorgeschreven, wat de problemen kan hebben veroorzaakt. Dit wordt echter gemotiveerd betwist door Inco-Drilling zowel wat betreft de gestelde rotatiesnelheid als dat zij zou zijn geïnstrueerd over de maximale theoretische rotatiesnelheid. Uit dat rapport blijkt echter ook dat er in een eerder stadium tekenen waren dat er een probleem was met de Reamer en dat dit had moeten leiden tot een POOH; de Reamer had omhoog gehaald moeten worden om deze te inspecteren. Dit wordt bevestigd in het rapport van Vanguard. Volgens het Vanguard rapport zijn er op 20 december 2018 rond 19:00 uur problemen gesignaleerd bestaande uit het afslaan van de motor en een drukpiek waardoor de Senior Toolpusher en Rig Manager vermoedden dat de Reamer te vroeg was geactiveerd. Vanguard baseert dit op data uit een rapport van Innodrill, een andere betrokken partij bij het project in Oostenrijk. Ook Zuhaitz schrijft dit in haar rapport en zij baseert dit op data van Inco-Drilling. Volgens beide rapporten had de installatie met de Reamer op dat moment omhoog gehaald moeten worden om deze te onderzoeken. Ook op 23 december 2018 was daar aanleiding toe volgens het rapport van Vanguard.
4.8.
Inco-Drilling heeft hier tegenin gebracht dat het uitvallen van de motor als gevolg van de drukpieken geen invloed had op de Reamer en dat er geen reden was voor een POOH, dat een extreme maatregel is en een aanzienlijke vertraging oplevert. Ook betwist Inco-Drilling dat de Reamer voortijdig opende en voor zover dat wel is gebeurd, komt dat door een defect aan de ‘shear pins’. Inco-Drilling heeft ter onderbouwing data overgelegd waaruit blijkt dat er om 19.23 uur geen excessieve drukpiek was. Drillstar heeft daarop als reactie gegeven dat de gegevens die Inco-Drilling ter onderbouwing heeft verstrekt alleen zien op het tijdvak 19:18 tot 19:24 uur en niet compleet zijn en heeft dit onderbouwd met de volledige gegevens. Dat niet voortijdig is geactiveerd, maar alleen sprake was van een vernauwing in het boorgat waardoor er een (niet excessieve) drukpiek was, onderbouwt Inco-Drilling dan ook met gegevens die niet compleet zijn. Ook heeft Inco-Drilling niet gemotiveerd weersproken dat deze gegevens dateren van 13 januari 2019 en zien op een andere boorschacht, de side-track die door Inco-Drilling is gemaakt met een andere boor. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het standpunt van Inco-Drilling dat er geen reden was voor een POOH.
4.9.
Dat de rapporten niet onafhankelijk zijn, omdat het rapport van Zuhaitz in opdracht van Drillstar tot stand is gekomen en het doel van Vanguard zou zijn zichzelf vrij te pleiten, wordt evenmin gevolgd. Zoals overwogen heeft Zuhaitz de gegevens van Inco-Drilling gebruikt en haar conclusies worden gedeeld door Vanguard die haar onderzoek op gegevens van een andere partij (Innodrill) heeft gebaseerd. Het Vanguard rapport was bovendien voor intern gebruik van de joint venture van Zueblin-Huisman opgesteld en niet in opdracht van Drillstar. Het lag dan ook op de weg van Inco-Drilling te onderbouwen waarom Vanguard er behoefte aan zou hebben gehad zich vrij te pleiten, maar dat heeft zij niet gedaan. Verder wordt opgemerkt dat Inco-Drilling stelt dat zij niet bekend was met dit rapport, maar uit het rapport blijkt dat de Directional Driller (zijnde Inco-Drilling) op 20 december 2018 ondanks de signalen had besloten door te gaan met boren. Gelet op de inhoud van dat rapport en de aansprakelijkstelling door Zueblin-Huisman, alsmede dat Inco-Drilling naar aanleiding van het feit dat Drillstar de hand heeft weten te leggen op dit rapport Zueblin-Huisman per e-mail op een geheimhoudingsverklaring heeft gewezen, komt het de kantonrechter niet logisch voor dat Inco-Drilling niet op de hoogte was van het rapport. Dat het geen definitief rapport is, zoals Inco-Drilling stelt, wordt ook gepasseerd. Inco-Drilling heeft een e-mail van 15 juni 2021 overgelegd waaruit blijkt dat Zueblin-Huisman het rapport aan haar heeft doorgestuurd. Aangenomen mag worden dat dit een definitieve versie is en voor zover Inco-Drilling daaraan nog steeds twijfelde, had zij dit kunnen navragen bij Zueblin-Huisman.
4.10.
Inco-Drilling heeft dus onvoldoende onderbouwd dat de rapporten niet betrouwbaar zijn. De rapporten zijn duidelijk, Inco-Drilling heeft ten onrechte niet tot een POOH besloten waardoor de oorzaak van het verlies van de Reamer Arms niet kan worden vastgesteld. Verder heeft Inco-Drilling haar beroep op een gebrek van de Reamer onderbouwd met data van een andere boorschacht, incomplete data en heeft zij citaten uit een eigen rapport niet volledig weergegeven. Dat is onvoldoende. Echter Inco-Drilling heeft ook een rapport van een deskundige ( [naam 2] ) in het geding gebracht. Volgens de deskundige voldoen de Reamers niet aan de standaarden op het gebied van ontwerp, testen en fabricage die aanvaardbaar zijn in de boorindustrie en heeft Drillstar niet de parameters waarbinnen de Reamers gebruikt kunnen worden duidelijk gecommuniceerd aan Inco-Drilling. Het ontwerp van de Reamers is fout vanwege de onjuiste vorm van de ‘Retention block’, de wijze waarop ‘Retention block’ op het lichaam van de Reamer is vastgezet, de grootte van de bouten, het gebruikte schroefdraad en de lijm. Ook zijn de Reamer bladen gebrekkig en schieten de aanpassingen die zijn genoemd in de TSB tekort.
4.11.
Tijdens de zitting heeft Drillstar de inhoud van het rapport van [naam 2] betwist. Drillstar heeft onderbouwd aangevoerd dat er verschillende opties zijn voor de bevestiging van de Arm Stops en de boutverbindingen en erop gewezen dat ook Schlumberger – waarnaar [naam 2] verwijst als voorbeeld van Reamers met een juist ontwerp, wijze van testen en fabricage – de constructiewijze die [naam 2] voorstaat niet altijd toepast, terwijl ook die Reamers al jarenlang en in vergelijkbare omstandigheden als bij het project in Oostenrijk met succes worden gebruik. De met het rapport onderbouwde stelling van Inco-Drilling dat er niets deugt aan de Reamers van Drillstar, ook niet na de aanpassingen zoals aangekondigd in het TSB, vindt de kantonrechter niet aannemelijk. Als dat het geval zou zijn geweest, had Inco-Drilling immers ook met praktijkvoorbeelden kunnen onderbouwen dat de reputatie van de Reamers van Drillstar niet goed is.
4.12.
Vastgesteld kan worden dat Inco-Drilling haar bewijspositie moeilijk heeft gemaakt door af te zien van een POOH. Dat komt voor haar rekening en risico. Drillstar heeft immers voldoende onderbouwd en door Inco-Drilling is onvoldoende gemotiveerd betwist dat een POOH op basis van de geldende ‘good drilling practices’ wel had moeten plaatsvinden. Door hiervan af te zien kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. De conclusie is dat niet is gebleken van een gebrek. Het verweer ten aanzien van beide facturen slaagt daarom niet. De kantonrechter zal de vordering van Drillstar tot betaling van de facturen toewijzen.
4.13.
Drillstar vordert verder wettelijke handelsrente. Partijen hebben een handelsovereenkomst gesloten en bij niet tijdige betaling van het op grond van deze overeenkomst verschuldigde is de wettelijke handelsrente verschuldigd. [2] De bepaling over de wettelijke handelsrente heeft echter alleen betrekking op de primaire verplichting uit de handelsovereenkomst. Dat is de huur, zijnde de geldelijke tegenprestatie voor de geleverde diensten. Op andere geldelijke verplichtingen, in dit geval de LIH-premie van € 40.000,00 en DBR-premie van € 48.770,00, ziet de bepaling niet. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente zal worden toegewezen over de huur van in totaal € 56.071,25 vanaf 4 maart 2019, zijnde de vervaldatum vermeld op de facturen. Hoewel niet is gesteld dat een uiterste betaaltermijn is overeengekomen, is de vervaltermijn vermeld op de facturen ruim 30 dagen na de factuurdata en na de geleverde prestatie. Over genoemde schadebedragen van in totaal € 88.770,00 zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 17 september 2020, zoals subsidiair gevorderd. De primair gevorderde ingangsdatum van 4 maart 2019 zal worden afgewezen, omdat Drillstar niet heeft gesteld dat Inco-Drilling op die datum in verzuim was.
4.14.
Drillstar maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Drillstar heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Voor toekenning van een hoger bedrag bestaat geen grond, omdat Drillstar onvoldoende feiten heeft gesteld die een hogere vergoeding rechtvaardigen. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 2.223,41.
4.15.
De beslagkosten zijn toewijsbaar zoals gevorderd.
4.16.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten en de beslagkosten zal worden toegewezen met ingang van de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.17.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de kantonrechter dat Drillstar Inco-Drilling terecht verwijt dat zij niet de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. Inco-Drilling heeft niet volledig geciteerd uit een rapport door twee relevante zinnen weg te laten over het afslaan van de motor en de aanwezigheid van drukpieken. Inco-Drilling heeft slechts één van tien pagina’s met data overgelegd waarmee zij heeft getracht te onderbouwen dat geen sprake was van excessieve drukpieken. Ook heeft zij getracht de kantonrechter op het verkeerde been te zetten door zich te beroepen op gegevens die zien op een andere boorschacht, de side-track die door Inco-Drilling is gemaakt met een andere boor. Inco-Drilling verwijt op haar beurt Drillstar dat zij in de dagvaarding geen melding heeft gemaakt van het TSB. Dit verwijt is echter niet terecht aangezien Drillstar er terecht vanuit is gegaan dat dit niet doorslaggevend is, en het op de weg van Inco-Drilling lag dit aan te voeren wat ook is gebeurd. Inco-Drilling heeft door het niet volledig citeren en niet volledig in het geding brengen van relevante stukken en door een beroep te doen op data die zien op een andere schacht in strijd gehandeld met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter zal in de proceskostenveroordeling daarom een extra punt toekennen.
4.18.
Daarbij wordt Inco-Drilling ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Drillstar worden gemaakt, te vermeerderen, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
de tegenvordering
4.19.
Omdat niet is gebleken dat de Reamer een gebrek had of aan Drillstar verwijten kunnen worden gemaakt op grond waarvan zij aansprakelijk en schadeplichtig is of het beslag onrechtmatig is gelegd, zullen de tegenvorderingen van Inco-Drilling worden afgewezen.
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van Inco-Drilling, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling aan Drillstar van € 56.071,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 4 maart 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling aan Drillstar van € 88.770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling aan Drillstar van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.223,41, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Drillstar tot en met vandaag vaststelt op:
beslagkosten € 2.882,58
dagvaarding € 105,50
griffierecht € 340,00
salaris gemachtigde € 3.488,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.5.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling aan Drillstar van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Drillstar worden gemaakt, te vermeerderen, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
5.8.
wijst de vordering af;
5.9.
veroordeelt Inco-Drilling tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Drillstar worden vastgesteld op een bedrag van € 872,00 aan salaris van de gemachtigde van Drillstar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:204 BW.
2.Artikel 6:119a BW.