ECLI:NL:RBNHO:2022:4561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
317553
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over eigendom van een strook grond en een beukenhaag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de eigendom van een strook grond en een beukenhaag. De eiser stelt dat de strook grond volgens de erfgrens in het kadaster bij zijn perceel hoort en dat de feitelijke situatie moet worden aangepast aan de kadastrale gegevens. De gedaagde betwist dit en stelt dat de eigendom van de strook grond door verjaring op hem is overgegaan. De rechtbank heeft de eiser in het gelijk gesteld en geoordeeld dat de strook grond inderdaad toebehoort aan de eiser. Wat betreft de beukenhaag oordeelt de rechtbank dat onduidelijk is op welk perceel de beukenhaag staat, waardoor de vorderingen van de gedaagde op dit punt zijn afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 juni 2021, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Op 12 januari 2022 heeft de rechtbank een descente gehouden om de situatie ter plaatse te bekijken. Na de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd een minnelijke schikking te bereiken, maar dit is niet gelukt. De rechtbank heeft vervolgens vonnis gewezen op 11 mei 2022.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, waaronder de verklaring dat de erfgrens zoals vastgesteld door het Kadaster op 25 juni 2020 tussen partijen geldt. De gedaagde is veroordeeld om de bestrating op zijn oprit te verwijderen voor zover deze de erfgrens overschrijdt, en om de kosten van de grensreconstructie te vergoeden. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/317553 / HA ZA 21-342
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.R. van der Boom te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M. Zwennes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna in enkelvoud [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen zijn buren die het oneens zijn over de vraag wie eigenaar is van een strook grond en een beukenhaag. De strook grond hoort volgens de erfgrens in het kadaster bij het perceel van [eisers] . [eisers] stelt dat de strook grond aan hem toebehoort en dat de feitelijke situatie moet worden aangepast aan de kadastrale gegevens. [gedaagden] betwist dit en stelt dat de eigendom van de strook grond door verjaring op hem is overgegaan. De rechtbank stelt [eisers] in het gelijk. Ten aanzien van de beukenhaag oordeelt de rechtbank dat onduidelijk is op welk perceel van partijen de beukenhaag staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2021 met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord tevens en eis in reconventie van 1 september 2021 met producties 1 tot en met 14;
  • het tussenvonnis van 15 september 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van descente van 12 januari 2022;
  • de akte tevens wijziging eis van [eisers] met producties 17 tot en met 19;
  • de akte van [gedaagden] .
1.2.
Op 12 januari 2022 is de rechtbank ter plaatse geweest om de situatie te bekijken (descente). Daarna heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben vervolgens geprobeerd een minnelijke schikking te bereiken, maar dat is niet gelukt. Daarna hebben beide partijen een akte ingediend. Vervolgens is de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[eisers] is eigenaar van de woning en de ondergrond op het perceel [adres 1] , kadastraal bekend als [kadastraalnummer 1] (hierna: perceel van [eisers] ). De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is de rechtsvoorganger van [eisers] .
2.3.
[gedaagden] is eigenaar van de woning en de ondergrond op het perceel [adres 2] , kadastraal bekend als [kadastraalnummer 2] (hierna: perceel van [gedaagden] ). De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is de rechtsvoorganger van [gedaagden] .
2.4.
De ligging van de percelen volgt uit de onderstaande kadastrale tekening. Daarop is het perceel van [eisers] met het kadastrale nummer [kadastraalnummer 1] en het perceel van [gedaagden] met het kadastrale nummer [kadastraalnummer 2] weergegeven:
Tekening verwijderd i.v.m. publicatie
2.5.
Op het perceel van [eisers] , aan de kant van het perceel van [gedaagden] , ligt een perkje met bloemen en bomen (hierna: het perkje).
2.6.
Omstreeks februari 2020 heeft [gedaagden] op zijn oprit bestrating in de vorm van betonklinkers aangelegd. Zijn oprit was voor de werkzaamheden een grindpad.
Foto’s verwijderd i.v.m. publicatie
2.7.
Op 25 juni 2020 heeft het Kadaster de kadastrale erfgrens uitgezet in opdracht van [eisers] . Beide partijen waren hierbij aanwezig.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover en indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de erfgrens zoals vastgesteld door het Kadaster op 25 juni 2020 tussen partijen als erfgrens heeft te gelden;
II. [gedaagden] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het vonnis de bestrating op hun oprit, voor zover deze bestrating de erfgrens aan de kant van [eisers] heeft overschreden te (doen) verwijderen en verwijderd te houden en [gedaagden] veroordeelt tot herstel van de situatie zoals voorafgaande aan de werkzaamheden uitgevoerd door [gedaagden] en afgebeeld in productie 4 op straffe van een dwangsom;
III. voor recht verklaart dat de beukenhaag aan de achterzijde van de percelen in overeenstemming met de kadastrale gegevens in eigendom toebehoort aan [eisers] ;
IV. [gedaagden] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 362,50 inzake de kosten van de metingen van het Kadaster;
V. [gedaagden] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een bedrag van
€ 1.093,84 exclusief btw inzake de buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag:
dat [gedaagden] bij het opnieuw bestraten van zijn oprit de erfgrens heeft overschreden
dat [gedaagden] hierdoor een stuk grond van [eisers] op onrechtmatige wijze in bezit heeft genomen
dat de beukenhaag gezien de kadastrale erfgrens op het perceel van [eisers] staat waardoor er geen sprake is van mandeligheid
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de strook grond en de beukenhaag door verkrijgende verjaring eigendom is geworden van de rechtsvoorganger van [gedaagden] , [naam 2] en daarmee onderdeel is geworden van het perceel van [gedaagden] en dat [gedaagden] door de aankoop van zijn perceel onder bijzondere titel eigenaar is geworden van de strook grond;
II. [eisers] beveelt het eigendomsrecht van [gedaagden] te respecteren en zich te onthouden van het plaatsen van een afrastering of op een andere manier hinder te veroorzaken waardoor het voor [gedaagden] onmogelijk wordt om met zijn bestelbus gebruik te maken van zijn oprit om bij de achterzijde van zijn woning te komen, op straffe van een dwangsom;
III. [eisers] veroordeelt tot betaling van € 2.643,80 inzake de vernieling van de beukenhaag;
IV. [eisers] veroordeelt in de kosten van de procedure en de nakosten.
4.2.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag:
dat de strook grond door verkrijgende verjaring is overgegaan van [naam 1] op [naam 2]
dat [naam 2] sinds het bewonen van het perceel van [gedaagden] maar in ieder geval vanaf 1980 bezitter is geworden van de strook grond
dat [gedaagden] na overdracht van het perceel van [gedaagden] als rechtsopvolger onder bijzondere titel eigenaar is geworden van de strook grond
dat de rechtsvoorganger(s) van [gedaagden] de beukenhaag meer dan 10 jaar als bezitter te goeder trouw de oude erfafscheiding in bezit had, waardoor deze rechtsvoorganger(s) eigenaar is geworden
dat [eisers] een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagden] maakt ten aan zien van de strook grond en de beukenhaag
4.3.
[eisers] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Oprit
5.2.
De kern van het geschil inzake de oprit betreft de vraag wie eigenaar is van de strook grond. De strook grond is gelegen tussen het verlengde van de kadastrale spijker op de openbare weg en de betonrand. Volgens de kadastrale kaart is de strook grond eigendom van [eisers] . [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat zijn rechtsvoorganger(s) door verkrijgende verjaring eigenaar is/zijn geworden van de strook grond.
5.3.
Voor het verkrijgen van eigendom van een registergoed door verkrijgende verjaring is een onafgebroken bezit te goeder trouw van tien jaar vereist. [1] Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. [2] Goede trouw is niet vereist voor het verkrijgen van een registergoed door middel van bevrijdende verjaring. Degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. [3] De termijn voor bevrijdende verjaring bedraagt in beginsel twintig jaar. [4]
5.4.
Voor een geslaagd beroep op zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring moet er sprake zijn van bezit. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. [5] De vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf doet, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting, uiteraard met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. [6] Er geldt dus een objectieve maatstaf.
Bij de vraag of sprake is van bezit moet de aard van het betrokken goed in aanmerking worden genomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat (ook naar huidig recht) het bezit ondubbelzinnig en openbaar (kenbaar) moet zijn. [7] ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. [8]
5.5.
Volgens [gedaagden] is sinds 1970 de feitelijke situatie onveranderd, waarbij de strook grond door de rechtsvoorganger(s) van [gedaagden] wordt gebruikt. Door ruilverkaveling in 1980 is gebleken dat de kadastrale grens niet overeen kwam met de feitelijke situatie. [naam 1] en [naam 2] hebben toen afgesproken dat de grens is zoals deze al jaren feitelijk werd gehanteerd, aldus [gedaagden] . Bij het bestraten van zijn pad in 2020 heeft [gedaagden] deze feitelijke grens gehanteerd. [eisers] bestrijdt dit gemotiveerd.
5.6.
De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagden] op verjaring. Hiervoor is het volgende van belang.
5.7.
Op de foto van de oude situatie staan de bomen in het midden van het perkje. Tijdens de plaatsopneming heeft de rechtbank geconstateerd dat de afstand tussen de eerste boom (vanaf de kant van de weg gezien) van het perkje en de betonrand van de oprit van [eisers] 75 centimeter is en dat de afstand tussen die eerste boom en de betonrand van de oprit van [gedaagden] 55 centimeter is. Daaruit blijkt dat in de huidige situatie de bomen niet (meer) in het midden van het perkje staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagden] bij het bestraten van zijn oprit in 2020 de betonrand niet op de plek van de oude situatie heeft neergelegd. Dit blijkt ook uit de overgelegde producties 18 en 19 van [eisers] . Op het moment dat de oprit van [gedaagden] nog was voorzien van een grindpad (de oude situatie) lagen er over de breedte van de oprit op de stoep 32 stenen tussen de woning van [gedaagden] en de betonrand. Na de bestrating (de nieuwe en huidige situatie) liggen er over de breedte van de oprit op de stoep 33 stenen. Het kadastrale punt, zoals bij de grensreconstructie op 25 juni 2020 aangegeven, ligt ter hoogte van de 32 stenen op de stoep. Geconcludeerd kan dus worden dat [gedaagden] pas vanaf 2020 de strook grond voor zichzelf is gaan houden met de kenbare pretentie daarvan eigenaar te zijn. In dat geval kan er geen sprake van verjaring zijn.
5.8.
De schriftelijke getuigenverklaring(en), die door [gedaagden] zijn overgelegd maken dit oordeel niet anders. Het betreft namelijk verklaringen van vorige bewoners en buurtbewoners over de oude situatie van de oprit, voordat [gedaagden] de bestratingswerkzaamheden had uitgevoerd.
De rechtbank zal de vordering onder I en II in conventie toewijzen. De daartegenover staande vorderingen onder I, II en III in reconventie zal de rechtbank afwijzen.
Daarbij geeft de rechtbank partijen in overweging om eventueel praktische afspraken te maken zoals het vestigen van een recht van erfdienstbaarheid of verkoop van de strook grond.
Beukenhaag
5.9.
Verder twisten partijen over de vraag of de beukenhaag door verjaring eigendom is geworden van [gedaagden] én of de beukenhaag op het perceel van [eisers] staat.
Uit de feiten en omstandigheden die partijen hebben aangevoerd wordt dat niet duidelijk. Ook tijdens de bezichtiging kon de rechtbank niet vaststellen aan welke kant van de kadastrale erfgrens de beukenhaag staat omdat deze kris kras ten opzichte van de kadastrale erfgrens staat. Omdat de rechtbank dit niet zondermeer kan vaststellen en de benoeming van een gerechtelijk deskundige voor het verkrijgen van antwoord op deze vraag, gelet op het tijdsbeslag en de daaraan verbonden kosten, onwenselijk is, zal de rechtbank de vorderingen voor zover die betrekking hebben op de beukenhaag afwijzen.
De rechtbank geeft partijen in overweging hierover met elkaar in overleg te treden en zelf uit te (laten) zoeken hoe de beukenhaag ten opzichte van de erfgrens staat. Om voornoemde reden worden de vorderingen zowel in conventie als in reconventie op dit punt afgewezen.
Dwangsom
5.10.
Indien partijen niet tot overeenstemming komen zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.8 is overwogen, dan zal [gedaagden] handelingen moeten verrichten ter verwijdering (van een deel) van zijn oprit. De rechtbank acht het opleggen van een dwangsom daartoe passend. De omvang van de gevorderde dwangsom en het gevorderde maximum zijn toewijsbaar zoals hierna in de beslissing vermeld. De gevorderde termijn waarbinnen [gedaagden] tot verwijdering dient over te gaan, is kort. Een termijn van twee maanden acht de rechtbank redelijk.
Kosten kadaster
5.11.
[eisers] vordert de helft van de gemaakte kosten voor de grensreconstructie van het Kadaster op 25 juni 2020. [gedaagden] betoogt dat deze kosten niet (voor de helft) voor zijn rekening komen omdat al lang bekend was dat de kadastrale grenzen niet meer klopten.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] de helft van de kosten van het Kadaster aan [eisers] moet betalen. De noodzaak van de grensreconstructie is namelijk gelegen in het bestaan van een feitelijk onduidelijke situatie waarvoor beide partijen verantwoordelijk zijn. Daarnaast heeft [eisers] [gedaagden] geïnformeerd en uitgenodigd voor de grensreconstructie op 25 juni 2020, waarvan [gedaagden] gebruik heeft gemaakt. Deze vordering zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
[eisers] vordert de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal moeten beoordelen of kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.14.
[gedaagden] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eisers] worden begroot op:
  • dagvaarding 112,61
  • griffierecht 952,00
  • salaris advocaat
€ 2. 190 ,61
5.15.
Wegens de samenhang met de zaak in conventie en de beslissing in reconventie zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.
5.16.
De nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar als hierna te melden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de erfgrens zoals vastgesteld door het Kadaster op 25 juni 2020 tussen partijen als erfgrens heeft te gelden,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de bestrating van hun oprit, voor zover deze bestrating de erfgrens aan de kant van [eisers] heeft overschreden, te verwijderen en verwijderd te houden en veroordeelt [gedaagden] tot herstel van de situatie zoals ten tijde voorafgaande aan de werkzaamheden uitgevoerd door [gedaagden] en afgebeeld in productie 4 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag dat [gedaagden] in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 362,50, inzake de helft van de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de grensreconstructie van het Kadaster op 25 juni 2020,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de kant van [eisers] tot op heden begroot op € 2. 190 ,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagden] in de nakosten volgens het Liquidatietarief rechtbanken,
6.6.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af,
6.9.
compenseert de proceskosten, in die zin, dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022. [9]

Voetnoten

1.Artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 3:118 BW
3.Artikel 3:105 BW
4.Artikel 3:306 BW
5.Artikel 3:107 BW
6.Artikel 3:108 BW
7.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309
8.HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826
9.type: DdD