ECLI:NL:RBNHO:2022:4623

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
7325094 \ CV EXPL 18-9694
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden bij luchtvaartvertraging

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vertraging van hun vlucht was het gevolg van een blikseminslag op het toestel dat de vlucht uitvoerde. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden vermeden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voldoende bewijs geleverd dat de blikseminslag een buitengewone omstandigheid was, die de vertraging heeft veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van de vlucht LH988, die onderdeel was van de rotatievlucht, direct effect had op de uitvoering van de onderhavige vlucht. De passagiers hebben niet kunnen aantonen dat zij hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de vertraging. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7325094 \ CV EXPL 18-9694
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2.
[eiser 2], wonende te [plaats 2]
3.
[eiser 3], wonende te [plaats 3]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 5]
5.
[eiser 5], wonende te [plaats 3]
6.
[eiser 6], wonende te [plaats 7]
7.
[eiser 7], wonende te [plaats 4]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 augustus 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Narita Airport (Japan) op 27 september 2016.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou passagier sub 1 op 27 september 2016 om 11:15 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH989 vertrekken en om 12:25 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zou hij met vlucht LH710 om 13:40 uur lokale tijd verder vliegen naar Narita Airport om daar op 28 september 2016 om 08:15 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Passagiers sub 2 tot en met sub 4 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Tampa International Airport (Verenigde Staten) op 27 september 2016.
2.4.
Volgens de overeenkomst zouden passagiers sub 2 tot en met sub 4 op 27 september 2016 om 11:15 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH989 vertrekken en om 12:25 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden voornoemde passagiers met vlucht LH482 om 13:35 uur lokale tijd verder vliegen naar Tampa International Airport om daar om 17:55 uur lokale tijd aan te komen.
2.5.
Passagiers sub 5 tot en met sub 7 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Philadelphia International Airport (Verenigde Staten) op 27 september 2016.
2.6.
Volgens de overeenkomst zouden passagiers sub 5 tot en met sub 7 op 27 september 2016 om 11:15 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH989 vertrekken en om 12:25 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden voornoemde passagiers met vlucht LH426 om 13:10 uur lokale tijd verder vliegen naar Philadelphia International Airport om daar om 16:05 uur lokale tijd aan te komen.
2.7.
Vlucht LH989 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vluchten naar de eindbestemming hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten.
2.8.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.9.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 659,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (vluchten LH988 en LH989). De rotatievlucht zou met toestel D-AILN worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt zou toestel D-AILN vlucht LH1101 van Toulouse naar Frankfurt uitvoeren. Toestel D-AILN is tijdens de vlucht van Toulouse naar Frankfurt door bliksem getroffen. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat bij blikseminslag het toestel na landing meteen moet worden geïnspecteerd alvorens weer met het vliegtuig mag worden gevlogen. Voordat het vliegtuig in Frankfurt was aangekomen was echter om 08:46 uur besloten, op grond van de berichtgeving van de piloten, om een ander toestel (D-AIBJ) voor de rotatievlucht in te zetten, aldus de vervoerder. De luchtverkeersleiding heeft door voornoemde situatie de oorspronkelijke slot van vlucht LH988 ingetrokken en een nieuw slot van 10:54 uur lokale tijd aan vlucht LH988 toegekend. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder onder meer naar het dagrapport van de vervoerder waarin staat vermeld dat toestel D-AILN door bliksem is getroffen en is vervangen door toestel D-AIBJ, alsmede het technische logboek van het toestel D-AILN en het vluchtrapport van vlucht LH988. In het vluchtrapport van vlucht LH988 wordt code 51A (blikseminslag) genoemd als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 77 minuten is uitgevoerd.
5.5.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid en stellen dat sprake was van een probleem op de voorafgaande vlucht. Tijdens de geplande uitvoering van de vlucht in kwestie waren er geen slechte weersomstandigheden dan wel andere problemen, aldus de passagiers. De vervoerder heeft de stellingen van de passagiers gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat de blikseminslag ten tijde van vlucht LH1101 (en de gevolgen daarvan) automatisch doorwerkt naar de vertraagde vlucht LH988 en naar de vlucht in kwestie. Het was één en hetzelfde vliegtuig dat de drie genoemde vluchten achter elkaar zou uitvoeren, aldus de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat voordat vlucht LH1101 in Frankfurt aankwam, al besloten was het vliegtuig te vervangen in plaats van het eerst te inspecteren en zo nodig te repareren. De vervanging kostte de minste tijd, maar tijdverlies kon niet worden voorkomen, aldus nog steeds de vervoerder. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat toestel D-AILN getroffen is door bliksem. Blikseminslag is een van buiten komende oorzaak waarna een vliegveiligheidsinspectie moet plaatsvinden. Deze gebeurtenissen zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en levert dan ook een buitengewone omstandigheid op. Resumerend wordt een vertrekvertraging van 77 minuten aangemerkt als een vertraging ontstaan vanwege een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. De passagiers stellen dat voornoemde omstandigheden niet kunnen doorwerken naar de onderhavige vlucht conform considerans 14 van de Verordening, omdat hieruit volgt dat de omstandigheden zich moeten hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van de vlucht in kwestie. Dit standpunt is niet (zonder meer) juist, zoals volgt uit punt 55 van arrest van het Hof van 11 juni 2020 in de zaak C-74/19 (ECLI:EU:C:2020:460):
“55.
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een „buitengewone omstandigheid” waardoor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, is getroffen, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.
5.7.
De kantonrechter dient dan ook te toetsen of er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de genoemde omstandigheden en de vertraging van de vlucht in kwestie. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht LH988 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De onderhavige vlucht is immers onderdeel van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt en de vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH988 werkt dan ook door naar de onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de onderhavige vlucht 80 minuten. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 80 minuten. Aldus wordt een vertrekvertraging voor de duur van 77 minuten aangemerkt als een vertraging ontstaan vanwege een buitengewone omstandigheid. Naast code 93A wordt in het vluchtrapport code 89 genoemd als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 8 minuten is uitgevoerd. De vervoerder doet ten aanzien van deze code geen beroep op buitengewone omstandigheden, zodat dit geen buitengewone omstandigheid oplevert.
5.8.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 13:37 uur lokale tijd te Frankfurt gearriveerd. De aansluitende vlucht van passagier sub 1 stond om 13:40 uur lokale tijd gepland te vertrekken en de aansluitende vluchten van de andere passagiers waren al vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 77 minuten zou de vlucht om 12:20 uur lokale tijd te Frankfurt zijn gearriveerd. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt, anders dan de passagiers stellen, dat de minimale overstaptijd in Frankfurt 45 minuten bedraagt. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zouden de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat tussen de aansluitende vluchten van passagier sub 1 75 minuten was gepland, dat tussen de aansluitende vluchten van passagiers sub 2 tot en met sub 4 70 minuten was gepland en dat tussen de twee aansluitende vluchten van passagiers sub 5 tot en met sub 7 een overstaptijd van 45 minuten was gepland. De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 5 tot en met sub 7 geen buffer aangehouden. De kantonrechter acht echter een buffer van 20 minuten noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Frankfurt een aankomstvertraging van 72 minuten hadden en dat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen. Dit geldt ook als de vervoerder een overstaptijd van 60 minuten had ingepland. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar alternatieve vluchten. Dit wordt door de passagiers betwist. Zij stellen dat zij met vluchten DL73, DL1458, DL135 en DL2622 sneller op hun eindbestemming zouden zijn aangekomen. De passagiers hebben echter nagelaten om aan te tonen dat op deze vluchten plaatsen voor hen beschikbaar waren, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter