ECLI:NL:RBNHO:2022:4624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
5777450 \ CV EXPL 17-2176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines AG over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderde compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij door een vertraging van 15 uur en 18 minuten op haar eindbestemming was aangekomen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van vertrek. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagier haar aansluitende vlucht niet had kunnen halen, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden, en dat de vervoerder daarom gehouden was tot betaling van de gevorderde compensatie. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 290,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5777450 \ CV EXPL 17-2176
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te Amsterdam
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines AG
statutair gevestigd te Basel (Zwitserland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 december 2016 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Zürich Airport (Zwitserland) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 30 december 2014.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou de passagier op 30 december 2014 om 19:00 uur lokale tijd met vlucht LX1076 vanuit Zürich Airport vertrekken en om 20:05 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zou zij met vlucht LH1002 om 20:55 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 22:10 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LX1076 van Zürich Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd als gevolg waarvan de passagier haar aansluitende vlucht naar de eindbestemming heeft gemist. De passagier is hierdoor 15 uur en 18 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 december 2014, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en voert daartoe aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van 15 uur en 18 minuten is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd wegens codes 95, 77 en 85. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat op 30 december 2014 sprake was van slechte weersomstandigheden te Zürich, te weten sneeuw. De weersomstandigheden hadden volgens de vervoerder tot gevolg dat de afhandeling op de grond sterk werd gehinderd. Voorts kwam de bemanning door de weersomstandigheden met vertraging aan boord. Ter onderbouwing van de slechte weersomstandigheden verwijst de vervoerder naar het weerrapport van “Wunderground”, alsmede naar het “
Daily Operations Reporten het “
Daily Airport Report”. Het “
Daily Operations Report” vermeldt volgens de vervoerder ijsbehandeling, sneeuwval, sneeuwruimen op de startbanen (die dan gesloten zijn), 67 Swiss-vluchten die met een vertraging van meer dan 60 minuten zijn uitgevoerd en 14 geannuleerde Swiss-vluchten. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij geen invloed had op het (winter)weer en de gevolgen daarvan.
5.5.
De passagier betwist dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid. Hierbij heeft de passagier aangevoerd dat het winterse weer eind december niet als een verrassing kan komen voor de vervoerder. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om hierop te anticiperen, aldus de passagier. Voorts volgt volgens de passagier het extreme weer waar de vervoerder naar verwijst niet uit de door de vervoerder overgelegde rapporten. Er was volgens de passagier sprake van sneeuw dan wel lichte sneeuw. Het weer belemmerde volgens de passagier bovendien niet het vertrek. Zo zijn andere toestellen vertrokken omstreeks het geplande vertrek van de vlucht in kwestie, aldus de passagier (productie 4 bij conclusie van repliek). Tevens stelt de passagier zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de vervoerder geen crew beschikbaar had de reden is geweest voor de vertraging. Dit kan volgens de passagier geen buitengewone omstandigheid opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder de stellingen van de passagier onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de vervoerder ten aanzien van de vertraging wegens codes 95 en 77 geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De vervoerder herhaalt dat sprake was van slechte weersomstandigheden, maar gaat onvoldoende in op de stellingen van de passagier. Daar komt bij dat het niet voorhanden hebben van (nieuwe) bemanningsleden een operationeel probleem is van de vervoerder. Dit is dan ook inherent is aan de uitvoering van een luchtvaartmaatschappij. De hierdoor ontstane vertraging kan geen buitengewone omstandigheid opleveren.
5.6.
Uit het vluchtrapport blijkt dat de vlucht, naast codes 95 en 77, vertraagd is uitgevoerd wegens code 85. Dit staat volgens de vervoerder voor het moeten uitladen van bagage van een ingecheckte passagier die toch niet aan boord is gegaan. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat hij op grond van internationale, Europese en nationale regelgeving verplicht is om de bagage van passagiers die niet aan boord zijn gegaan te verwijderen. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder met het vluchtrapport en de toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat sprake is geweest van “no-shows” waardoor de vlucht is vertraagd. De kantonrechter oordeelt dat indien één of meerdere “no-shows” ertoe leiden dat de ingecheckte bagage van passagiers die niet zijn ingestapt, van boord moet worden gehaald, er sprake is van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Het betreft hier immers een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Dit is ook niet door de passagier betwist. Aldus was sprake van een buitengewone omstandigheid, als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 23 minuten is uitgevoerd.
5.7.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagier haar aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagier is om 21:37 uur lokale tijd aangekomen te Frankfurt. De aansluitende vlucht van de passagier naar Amsterdam was om 20:55 uur lokale tijd vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 23 minuten zou de vlucht om 21:14 uur (lokale tijd) te Frankfurt zijn gearriveerd. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zou de passagier haar aansluitende vlucht alsnog hebben gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.8.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De passagier heeft immers niet vanwege de genoemde buitengewone omstandigheid haar aansluitende vlucht gemist. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 40,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 290,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 30 december 2014 en over € 40,00 vanaf 1 december 2016 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 96,57;
griffierecht € 78,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter