In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Airhelp Limited, eiser, en Icelandair ehf., gedaagde. De zaak betreft een vordering tot compensatie van € 600,00 door Airhelp in verband met de annulering van vlucht FI501 op 17 november 2019. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder, maar de vlucht werd geannuleerd. Airhelp vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die gemeenschappelijke regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen.
De vervoerder, Icelandair, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze omstandigheden de annulering rechtvaardigden. De rechter stelde vast dat er geen bewijs was dat de slechte weersomstandigheden en het sluiten van de terminal jetways de enige optie waren om de vlucht te annuleren.
De kantonrechter heeft de vordering van Airhelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Airhelp niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt die niet verband hielden met de procedure. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de zaak.