In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Lufthansa. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Philadelphia via Frankfurt op 10 oktober 2019. De passagier arriveerde meer dan drie uur later op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 966,77 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende had aangetoond dat de omboeking naar een alternatieve vlucht geen redelijke maatregel was. De rechter stelde vast dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vertraging als gevolg van de luchtverkeersleiding als buitengewone omstandigheden kon worden aangemerkt. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van vertragingen en de voorwaarden waaronder compensatie kan worden geëist. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging en dat de passagier zijn vordering niet kon onderbouwen.