Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer en de tegenvordering
5.De beoordeling
duurzame gemeenschappelijke huishouding
Rechtbank Noord-Holland
In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Stichting Pré Wonen. [eiser] had een verzoek ingediend om de huurovereenkomst van de woning waarin hij woonde voort te zetten na het overlijden van zijn ouders. Pré Wonen heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en dat [eiser] niet beschikte over een huisvestingsvergunning. Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. [eiser] stelde dat hij sinds 2010 zijn hoofdverblijf in de woning had en met zijn ouders een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. Pré Wonen betwistte dit en voerde aan dat [eiser] niet tijdig had geprocedeerd en dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Bovendien bleek dat hij niet beschikte over de vereiste huisvestingsvergunning, wat een verplichte afwijzingsgrond is volgens de Huisvestingswet. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De tegenvordering van Pré Wonen om [eiser] te veroordelen tot ontruiming van de woning is voorwaardelijk toegewezen, onder de voorwaarde dat het vonnis onherroepelijk wordt. De kantonrechter heeft de dwangsom gematigd en de kosten van de ontruiming afgewezen, omdat deze niet in redelijkheid zijn gemaakt. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.